Critici van de film Alleen Maar Nette Mensen hebben het verhaal niet
goed begrepen. Dat gaat niet over etniciteit, maar over sociale en
culturele klasse
Afgelopen donderdag ging de verfilming van Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje (2012) in première. De kritiek op het boek van destijds herhaalt zich. Het stereotype beeld van zwarte meiden (‘negerinnen’) uit de Bijlmer beschreven door een blanke, zou ronduit racistisch zijn: de Surinamers zijn dom, lui, geldbelust en oversekst. De verfilming kwetst sommige zwarte Nederlanders nog meer dan het boek. Deze week is Vuijsje zelfs met de dood bedreigd op een Amsterdams radiostation.
Voorstanders van de parodie vinden juist dat etnische en religieuze vooroordelen in onze multiculturele samenleving met humor moeten worden benoemd, zoals in populaire tv-programma’s als Raymann is laat en De Dino Show. Zij zoeken de verbinding door samen met en om elkaar te lachen. Filmcritici vinden de film maar plat (American Pie-achtig) tienervermaak met louter aandacht voor ‘tieten en konten’ en te weinig diepgang. Zowel de voor- en tegenstanders van Vuijsjes verhaal over maatschappelijke tegenstellingen, als de cinemakenners die een zeker Socratisch gehalte missen, zitten er naast. De film gaat namelijk over sociaal-culturele klasse en niet over etniciteit. En als je daar oog voor hebt, krijgt de komedie een zeer actuele en diepere laag.
‘Ons soort mensen’ De antiheld David is afkomstig uit een Joodse elite van ‘Ons Soort Mensen’: blank, universitair geschoold, cultureel onderlegd en welvarend. Opeens wil hij de witte Barleus-meisjes uit Oud-Zuid inruilen voor meer exotische en sensuele ‘negerinnen met grote billen’ uit Zuid-Oost. Deze puberale obsessie met zwarte seks is slechts het vehikel voor een sociaal-culturele zoektocht.
David walgt namelijk van het hypocriete karakter van zijn eigen sociale milieu. De politiek-correcte en statusgevoelige mensen uit zijn omgeving hechten vooral waarde aan wat hun ‘nette’ buren denken. Daarom winkelen ze allemaal bij exclusieve zaken en koosjere traiteurs. De mensen met ‘oud geld’ die voortdurend ongevraagd met hun politieke en culturele kennis pronken, vindt David potsierlijk. In zijn vriendenkring willen de oppervlakkige corpsballen allemaal zo snel mogelijk op hun ouders lijken. Maar David wil zijn incestueuze sociale eiland ontvluchten. Hij verheerlijkt een tegenovergestelde fantasiewereld: een hedendaagse zwarte volksbuurt. Daar zouden de mensen nog ‘puur’ zijn en dus ook het soort vrouwen dat hij wil ‘ballen’.
Keesje Flodder Om Davids opmerkelijke seksuele verlangens beter te begrijpen kunnen we hem vergelijken met de nette mannen in de luxe villawijk uit de film Flodder van Dick Maas (1986).
Dochter Keesje (Tatjana Simic) uit de asociale familie Flodder is nieuw in deze nette buurt. Zij is een blanke, rondborstige en ordinaire meid, getooid in een panterprint-legging en met een bilpartij waar je U tegen zegt. De mannelijke ‘kouwe kak’ wordt maar wat heet van deze Hollandse deerne. Iedereen begrijpt instinctief de hoerige aantrekkingskracht van Keesje die zijn climax bereikt in de seksscène in de garage: “Buurman, wat doet u nou?”.
Simic en de andere acteurs spelen een soort Tokkies avant-la-lettre. Niemand vatte dit destijds op als stigmatisering van blanke Nederlanders. Iedereen wist: dit gaat over een lagere sociale klasse en hun volkse omgangsvormen, over white trash Sjonnies en Anita’s, en niet over ‘ons’ Hollanders. Dus werd om de film alleen maar hard gelachen, vooral door nette mensen.
David fantaseert ook over seks met een sletterig type als Keesje, alleen wil hij een extra ‘topping’: ze moet een donkere huidskleur hebben want dat maakt het nóg spannender. En in onze hedendaagse maatschappij leeft die huidskleur ook meer onder de jeugd: zwarte (Amerikaanse) ‘ghetto’-cultuur is door commerciële uitbuiting in film, muziek en kleding immens populair geworden.
Racistische fout Maar in zijn blinde begeerte maakt David wel een racistische fout: hij denkt dat een zwarte chick die ‘ghetto’ is, zogenaamd ook ‘puur’ is qua etnische achtergrond. Zo’n type ‘negerin’ staat volgens hem dichter bij de natuur en is nog niet verpest zijn door blanke invloeden die van zwarte mensen ‘bounties’ maken (zwart van buiten, wit van binnen).
Stel nu dat een Joodse jongen uit Oud-Zuid zou vallen op Hollandse ‘ghetto-fabulous’ vrouwen, compleet met panterlegging en gouden naamketting, zoals de Haagse hoogblonde ‘Barbie’. En stel dat hij zo’n ordinaire meid zou bestempelen als een ‘pure’ blanke, nog niet vergiftigd door de corrumperende invloeden van nette Nederlanders. Dan zou hij toch alleen maar hard worden uitgelachen? En zo zouden we ook moeten lachen om de onwetende David en zijn naïeve wereldbeeld. Die stumpert verwart namelijk etniciteit met sociaal-culturele klasse. Helaas is hij vandaag de dag niet de enige. En bewustwording van die onwetendheid is precies de diepere laag die de film de kijker kan bieden.
Afgelopen vrijdagavond was de film geheel uitverkocht. Er zaten opmerkelijk veel gemengde gezelschappen in de bioscoopzaal. Ook ik ging Duo-Penotti: een ‘Surinaamse’ vriend en zijn blanke ‘mattie’. Samen met de zaal lachten wij hard om de brutale wijze waarop onze milieus werden neergezet. En Hindoestanen (Koelies), Afrikanen (Bokkoes) en Marokkanen (Mocros) kregen er eveneens van langs.
Tijdens de aftiteling werd in de zaal al druk gediscussieerd. Uit de gesprekken om ons heen maakte ik op dat de film enerzijds herkenbare vooroordelen bevatte, maar anderzijds vooral werd opgevat als een persiflage van een ‘bepaalde’ groep binnen een gemeenschap. Niet alle Joodse mensen uit Oud-Zuid zijn zelfingenomen snobs, zoals de ouders van David. En niet alle Surinaamse meiden uit de Bijlmer zijn proletarische tienermoedertjes, zoals Rowanda. In onze zaal keken de mensen blijkbaar op dezelfde manier naar deze film, als ik vroeger naar Flodder: de grappen gaan over verschillende sociale lagen in ons land, en niet zozeer over etnische of religieuze groeperingen.
Mijn ‘allochtone’ vrienden noemen de bizarre rituelen van mijn vroegere studentenvereniging of de elitaire omgangsvormen op feestjes van de kunstacademie, typische ‘white people’-shit. Uit de verfilming van het verhaal van Robert Vuijsje kunnen we leren dat dit geen ‘etnische’ discriminatie is. Mijn vrienden lachen me slechts uit vanwege mijn bevoorrechte positie op de sociaal-maatschappelijke ladder. Om met Rowanda te spreken: Dus dat.
Jan Dirk de Jong is auteur van het boek: ‘Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ straatjongens.’ Hij is als criminoloog verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. De Jong schrijft dit artikel op persoonlijke titel.
Dit artikel verscheen in nrc.next van 17 oktober. Volg Jan Dirk de Jong ook op Twitter