Niemand kan ontkennen dat de discussie over ritueel slachten, met
beelden van slachters als bloeddorstige zeloten, wel op zeer vruchtbare
en tegelijkertijd giftige bodem valt
Een bijzondere maar weinig opbeurende bijeenkomst gisteren in de kamer, waar de Initiatiefwet Onverdoofd Ritueel Slachten werd behandeld. Deze initiatiefwet is ingediend door Marianne Thieme, omdat de Partij voor de Dieren vindt dat er een eind moet komen aan de pijn en stress die dieren ervaren als zij zonder verdoving geslacht worden.
Nu is er veel over die wet te zeggen. Om te beginnen wordt het wetenschappelijk onderzoek dat bewijst dat de stress en pijn die de dieren ervaren gepareerd door ander al even wetenschappelijk onderzoek dat bewijst dat dat juist niet zo is , en dat de dieren die kosher of halal geslacht worden soms een beter leven hebben dan dieren die in megastallen gekweekt worden. Maar we moeten eerlijk zijn: geen enkele manier van dieren doodmaken is diervriendelijk. Dieren doodmaken is altijd dieronvriendelijk.
Ten tweede is het zo dat het verbod op ritueel slachten in de huidige politieke sfeer wel een zeer bijzondere lading krijgt. Natuurlijk is het té makkelijk om te verwijzen naar de film “Der Ewige Jude”, en dan vooral naar de scene waarin een koe op afschuwelijke wijze geslacht wordt , waarop de moreel superieure wijze waarop de “echte” Duitsers hun beesten dood maken tot norm wordt verheven. Maar niemand kan ontkennen dat de discussie over ritueel slachten, met beelden van slachters als bloeddorstige zeloten, wel op zeer vruchtbare en tegelijkertijd giftige bodem valt.
Maar er zijn twee andere aspecten, die het functioneren van de politiek betreffen, die ik even wil noemen. Ten eerste werd door veel kamerleden de discussie gevoerd over Joden en islamieten gevoerd alsof het groepen zijn die buiten de Nederlandse samenleving staan, en waarbij het aan die samenleving was om nu een oordeel te vellen over het morele handelen van die groepen. Niet erg vriendelijk, want die groepen zijn niet “hun” maar “ons”: net zulke onderdelen van die diverse Nederlandse samenleving als Urker vissers, Brabantse katholieken of Drentse veenarbeiders.
Ten tweede werd er door nogal wat kamerleden gedaan alsof ze dezelfde rol hadden als een bestuurder of dezelfde kennis als een rabbijn of imam. Met verschillende argumenten proberen op de stoel van de slachter of van de bestuurder te gaan zitten en voorwaarden verzinnen waaronder verdoofd ritueel slachten wel kon worden toegestaan, of de hele slacht verboden moest worden, of dat “sommige groepen Joden” er anders over dachten dan “andere groepen islamieten”. Kortom: op min of meer creatieve wijze, maar niet altijd met kennis van zaken, en zeker niet met een bestuurlijke verantwoordelijkheid werd gepoogd standpunten te verdedigen die het eigen partijgelijk moesten kunnen onderstrepen zonder al teveel kiezers voor het hoofd te stoten.
De bestuurlijke afweging die gemaakt moet worden betreft immers de vragen of het in het Nederlandse en Europese beleid past, of je bevolkinsggroepen kan dwingen tot vegetarisme, wat de waarde is van wetenschappelijk onderzoek. Door deze bestuurlijke verantwoordelijkheden over te dragen aan politici delegitimeer je het politieke bestuur. Dat is weliswaar makkelijk, maar kan ertoe leiden dat de beslissingen niet genomen worden door mensen die ervoor gestudeerd hebben. Met alle gevolgen van dien.
Een voorbeeld van deze tendens is de discussie over de uitzending naar Kunduz. De kamer is ook daar met legoblokjes en kleurpotloden aan de slag gegaan om een missie te verzinnen die een meerderheid in de Tweede Kamer kon krijgen. Het fenomeen van de “artikel 100-brief” was nu juist verzonnen om dat tegen te gaan, na de rampzalige ervaring met Srebrenica.
Als politiek gereduceerd wordt tot het roepen van meningen, en bestuur tot bestuurlijk overleven, is er van politieke beschaving al snel geen sprake meer.
Dit artikel is overgenomen van het weblog Baruch Blogt