Zowel politici als media dit graag over het hoofd, maar de FARC is meer dan een simpel drugskartel
Zoals de media de laatste weken graag benadrukken, is de berichtgeving over het vredesproces in Colombia in Nederland compleet overschaduwd door de fascinatie met onze eigen knuffelterroriste, Tanja Nijmeijer. Haar gedrevenheid zou worden verheerlijkt, en ze zou niet meer zijn dan een propagandamiddel, gebruikt door de FARC om de harde werkelijkheid van drugs en geweld te verbergen onder een vriendelijke Twentse glimlach.
Allemaal waar. Maar waar het in diezelfde media aan ontbreekt is een grondige analyse van het conflict. Wellicht zou Tanja heel wat minder fascinatie uitoefenen wanneer we de achtergrond van de strijd van de FARC beter zouden begrijpen. Een simpel waardeoordeel brengt ons helaas niet verder – en het zijn juist dit soort waardeoordelen die het publieke debat domineren.
Een van de meest effectieve manieren om de strijd van de FARC niet serieus te hoeven nemen is ze af te doen als een drugskartel voor wie politieke drijfveren slechts bijzaak zijn. Door een groep met drugs in verbinding te brengen, ontneem je die groep elke zweem van legitieme politieke beweegredenen; zelfs Kaddafi was zich hiervan bewust toen hij de opstandelingen tegen zijn regime in 2011 als gedrogeerde idioten afdeed. Maar hoewel er weinig twijfel bestaat over de betrokkenheid van de FARC in de cocaïnehandel, is het duidelijk dat drugshandel voor de FARC geen doel is, maar een middel. FARC-leden wonen in tenten in de jungle, niet in villa’s in de stad. Hun drugsgeld wordt gebruikt om de revolutie te financieren, niet om auto’s te kopen en privé-dierentuinen te vullen.
Al zien zowel politici als media dit graag over het hoofd, de FARC is meer dan een simpel drugskartel. En paradoxaal genoeg wordt dit bevestigd door de onderhandelingen: want als de FARC zich werkelijk alleen met drugs bezighoudt, waarover gaan die dan precies? Over de onredelijk hoge exportbelasting op verdovende middelen?
De associatie met drugs wordt strategisch ingezet om de politieke dimensie van de FARC te bagatelliseren. Maar ook de strijd tegen de FARC is niet zozeer onderdeel van een war on drugs als van een anti-revolutionair programma. Sinds het eind van de 20e eeuw heeft de VS miljarden dollars geïnvesteerd in Plan Colombia, dat vooral gericht is op het trainen van Colombiaanse troepen en de inzet van vliegtuigen om coca-gewassen met bestrijdingsmiddelen te besproeien. Maar hoewel de AUC (een extreem-rechtse paramilitaire organisatie die van 1997 tot 2006 als privé-leger door landeigenaren werd ingezet) rond 2000 70% van haar inkomsten aan drugshandel te danken had, werd deze groep lange tijd door het Colombiaanse leger ontzien en zelfs ingezet om het vuile werk op te knappen. Plan Colombia richtte zich op de linkse guerilla in het zuiden, niet op de para’s in het noorden. Hoewel de AUC rond 2005 uiteen is gevallen en enkele leiders in de VS berecht worden voor drugshandel en witwaspraktijken toont de aanvankelijke tolerantie van het Colombiaanse leger aan dat de war on drugs niet zozeer om drugs gaat als om politiek.
Het mag duidelijk zijn dat een dergelijke politieke situatie zich enkel heeft kunnen vormen in een land waar de regering de touwtjes al lang niet meer stevig in handen heeft. Zoals bekend is de FARC ontstaan in de nasleep van La Violencia, de burgeroorlog in de jaren ’50 waarin minstens 200.000 Colombianen de dood vonden. Deze oorlog was geconcentreerd op het platteland, waar boeren in de jaren nadien milities opzetten om zich te beschermen tegen het geweld van grootgrondbezitters en het nationale leger. Uit deze milities ontstond in 1964 de FARC, een marxistische organisatie met als doel het omverwerpen van de kapitalistische Colombiaanse staat en het installeren van een communistisch regime.
De FARC wordt gevoed door een diep sentiment van wantrouwen tegenover de staat – een sentiment dat zeker niet ongegrond is. Vooral op het platteland en in het zuiden trad de Colombiaanse staat op in het belang van rijke industriëlen en grootgrondbezitters. Ook Pablo Escobar had zijn populariteit aan de nalatigheid van de staat te danken: zijn investeringen in ziekenhuizen, scholen en voetbalteams maakten hem als een soort moderne Robin Hood zeer geliefd bij de armen van Medellín. Wanneer de overheid fundamentele taken laat liggen worden die al gauw opgepakt door organisaties met politieke drijfveren – zie Hezbollah in Libanon en Al Qaida in Pakistan.
In het zuiden van het land heeft de FARC de taken van de overheid lange tijd op zich genomen: hier worden ziekenhuizen, infrastructuur en scholen vaak door de FARC gebouwd. Ondanks haar criminele nevenactiviteiten staat deze organisatie onder Colombiaanse boeren vooral bekend als een politiemacht onder wiens hoede corruptie, diefstal en illegale ontbossing drastisch zijn afgenomen. Hiermee wil ik uiteraard niet argumenteren dat de FARC een aardig alternatief is voor een goed functionerende staat. Maar het is simpelweg te gemakkelijk om op de basis van ons ethisch kompas met de vinger te wijzen naar een politieke beweging in Colombia omdat die beweging geweld gebruikt en drugs verkoopt.
Toen ik in 2011 door Colombia reisde hoorde ik van veel mensen hoe het land de afgelopen 10 jaar veranderd is. In de jaren ’90 was Medellín het wilde westen; nu liep ik probleemloos alleen door de binnenstad, meer gestoord door de vele prostituees dan door geweld en criminaliteit. Maar de gewelddadige geschiedenis van het land verbergt zich in details. In het centrum van Medellín bevindt zich de Iglesia Santa Ana, een verzamelplaats voor de sicarios. Sicarios zijn jonge huurmoordenaars die in de jaren ’80 en ’90 door drugskartels werden ingezet om conflicten op te lossen en politie-agenten te vermoorden (Escobar betaalde bijna 1000 euro voor elke vermoorde agent). Met hun iconische motorfietsen zijn de sicarios voor veel jongeren in sloppenwijken een soort rolmodel. Toch zijn de meesten tegenwoordig werkloos, of ze hebben zich bij de FARC of de paramilitairen aangesloten. Maar elke dinsdagavond vult het plein rondom de kerk zich met motoren. Die avond vindt een speciale mis plaats; de sicarios wassen hun kogels in wijwater en bidden om vergeving.
Tegelijkertijd worden de witte wanden van de kerk door dealers afgeschraapt en vermengd met paco (cocaïnepasta, een goedkoop bijproduct van cocaïne) om hun omzet te verhogen. De Iglesia Santa Ana wordt langzaam opgerookt.
Drugs, armoede, een zwakke staat, een geschiedenis van geweld. Wellicht bieden verhalen zoals deze enig inzicht in de complexiteit van de geschiedenis van Colombia, en openen ze de deur naar een begrip van het huidige conflict – zonder terrorisme te romantiseren, en zonder de FARC af te doen als niets meer dan een drugskartel.