Nederlanderschap wordt nog
steeds vaak gezien als iets wat voorbehouden is aan het blanke,
autochtone deel van de bevolking
Ik zag nog wat verlaat de Pauw-uitzending met Quinsy Gario en Sunny Bergman. Opvallend was natuurlijk dat Joram van Klaveren (PVV) alle ruimte kreeg om te interrumperen en zijn bandeloze liefde voor Zwarte Piet te betuigen. Maar het interessantste vond ik eerlijk gezegd het vox-pop videofragmentje, waarin een aantal blanke vijftigplussers op straat werd aangesproken over het Zwarte Piet-debat.
Het antwoord was dat mensen die zich aan Zwarte Piet storen ‘terug moeten naar waar ze vandaan komen’, of dat ‘mensen van buitenaf’ zich niet mogen storen aan Zwarte Piet, ‘want het is van ons, klaar.’ Het lijkt een vrij breed gedeeld sentiment, dat zich niet beperkt tot PVV’ers.
Wat dat ‘van ons’ impliceert, is dat het Nederlanderschap door grote delen van de Nederlandse bevolking nog steeds wordt gezien als iets wat voorbehouden is aan het blanke, autochtone deel van de bevolking. Minderheden zijn hier ‘te gast’ en hebben geen medezeggenschap over nationale tradities. Dit wereldbeeld wordt ook wel etnocentrisme genoemd. Het wordt gedefinieerd als ‘de neiging om te geloven dat de eigen etnische of culturele groep van centraal belang is, en dat alle andere groepen afgemeten dienen te worden in verhouding tot de eigen cultuur.’
Nederlandse politiek heeft gefaald Dit etnocentrisme komt niet slechts van onderop. In het laatste decennium is het Nederlands burgerschap geculturaliseerd en daarmee is etnocentrisme van bovenaf uitgedragen aan de hand van het integratiedebat. Wij zijn een gastvrij volk, zei Verdonk, maar ‘ze’ moeten niet overal slavernijmonumenten gaan oprichten. De integratietest werd vervolgens cultureel ingevuld, door vragen als ‘wat moet je doen als kennissen een kindje hebben gekregen: kaartje sturen, bloemetjes of op bezoek?’ Nederlander worden betekende je aanpassen aan de blanke culturele identiteit, niet aan de universele waarden van de Nederlandse rechtsstaat, zoals burgerschap bijvoorbeeld in Frankrijk en de VS wordt ingevuld. De Nederlandse politiek heeft daarmee gefaald om een idee van burgerschap en nationale identiteit te articuleren dat recht doet aan alle mensen die in Nederland wonen en geboren zijn.
Onzichtbaar racisme Het resultaat is een subtiel, veelal onbewust en vrij onzichtbaar type racisme, dat evengoed van boven als van onder komt. Als er grenzen worden overschreden en de etnocentrische rangorde wordt aangetast – zoals rond het Zwarte Piet-debat – dan kan etnocentrisme zich verharden tot meer klassieke, expliciete vormen van racisme, zoals te zien op Twitter en op Facebook. Dat is wat de media herkent als racisme, wat ook wel gelijkgesteld wordt met een gebrek aan fatsoen. Omdat het denken over racisme in Nederland nogal vaak uitgaat van dit vrij stereotiepe idee van racisme – bewust en expliciet, verbonden met extreemrechts, gericht op buitenlanders eruit of slogans als vol = vol – wordt in de discussie vaak de plank misgeslagen.
Etnocentrisme gaat ervan uit dat minderheden op zich in Nederland mogen verblijven, en officieel hebben minderheden gelijke rechten. De facto blijven minderheden echter in het oneindige een status aparte als gast hebben. Minderheden worden niet als individu aangesproken op problemen maar als gemeenschap. Ze hebben geen recht van spreken over nationale tradities en moeten dankbaar zijn voor de gastvrijheid die hen is verleend. Vrijheid van meningsuiting betekende veelal dat de dominante blanke groep het voorrecht verkreeg om minderheden de maat te nemen.
Dat is waarom het Zwarte Piet debat zo’n explosief fenomeen is, het ondergraaft het etnocentrische wereldbeeld dat sinds Fortuyn politiek dominant is geworden, in bijna alle partijen.