Een NAVO die probeert het conflict in Libië vanuit de lucht te beslissen, steelt de revolutie van de Libiërs
De eigenaar van de shoarmazaak waar ik wel eens kom, is een Egyptenaar. Vaak heb ik het met hem gehad over de situatie in de Arabische wereld. ‘Jan, het zijn allemaal dictaturen, en de dictators hebben lak aan de belangen van de mensen. Het is onbegrijpelijk dat de Westerse landen deze dictators helpen. Het kan alleen maar zijn vanwege de olie.’ Steevast reageerde ik met: ‘Maar, waarom staat er niemand op tegen die dictators?’ ‘Omdat dat niet eenvoudig is en riskant.’
Kolonel Khadaffi is ook zo’n dictator die moet vrezen voor zijn toekomst. Hij deugt niet, zoveel is duidelijk. Niet sinds een paar weken, maar al vele jaren. Voor u, voor mij, en ook voor al die regeringsleiders die de afgelopen jaren zaken met ‘m hebben gedaan. Ook in Libië is nu een opstand gaande. In tegenstelling tot het verzet in andere landen is het een gewelddadige opstand, die dreigt te ontaarden in een burgeroorlog. Niets erger dan dat: burgers die elkaar niet meer vertrouwen en massaal overgaan tot gewelddadigheden. De ellende die plaats gevonden heeft in de Balkan in de jaren negentig staat bij iedereen nog op het netvlies. De extremisten van de verschillende zijden roerden de nationalistische trom, en voedden zo de tegenstellingen. Ook in Libië lijken nu de tegenstellingen tussen de stammen op de achtergrond mee te spelen. Daardoor ontstaat er een ingewikkelde en moeilijk op te lossen situatie, zoals bij elke burgeroorlog.
De vraag die ons allen bezig houdt is: wat dient de rol te zijn van de internationale gemeenschap? Tot voor nog niet zo lang was het antwoord simpel: geen inmenging in de binnenlandse aangelegenheid van een ander land. Daar komen we nu – na de verschrikkingen in Cambodja, Joegoslavië en Rwanda – steeds meer van terug. Zo heeft de Veiligheidsraad van de VN besloten een no fly zone in te stellen boven Libië, evenals een wapenembargo. Een goede zaak. Maar beide moeten worden afgedwongen: en dan beginnen de problemen over de vraag: hoe gaan we die afdwingen, en hoe ver willen we gaan?
Over het conflict op de Balkan schreef ik in 2000 samen met Karel Glastra van Loon een boek, De laatste oorlog genaamd. Voor het boek hebben we gesproken met mensen als lord Carrington, sir Michael Rose en Georgi Arbatov. In het hoofdstuk dat gaat over de conclusies van ons onderzoek staat te lezen:
Wanneer de internationale gemeenschap zich wil bemoeien met binnenlandse en regionale conflicten zijn bescheidenheid, behoedzaamheid en terughoudendheid geboden, zeker als het gaat om het toepassen van geweld. Het gevaar dat het middel erger zal blijken dan de kwaal is steeds levensgroot aanwezig.
Maar de kwaal is zo vreselijk, zullen velen roepen. Hoe zouden wij ons bescheiden, behoedzaam en terughoudend kunnen opstellen bij het zien van zo veel ellende?
De vraag die hier aan de orde is, is echter niet die van de moraliteit. Het is de vraag van de effectiviteit. Met andere woorden: wat is het dat ons doet denken dat de samenleving wel ‘maakbaar’ is als het gaat om buitengewoon ingewikkelde, historisch zwaar beladen conflicten elders in de wereld, terwijl we dat niet geloven als het gaat om relatief eenvoudige nationale kwesties. Zij die de vraag van de effectiviteit niet stellen, en zich alleen beroepen op hun morele motieven, kunnen aan het eind van de rit wel eens ontdekken dat zij uiteindelijk immoreel hebben gehandeld. En de mensen om wie het allemaal was begonnen, kunnen wel eens veel slechter af zijn dan wanneer men wel bescheiden, behoedzaam en terughoudend was gebleven. Moraliteit verwordt tot cynisme wanneer het eigen ‘goede geweten’ belangrijker wordt gevonden dan de realiteit van de medemens. Moralpolitik zonder het filter van de Realpolitik is levensgevaarlijk.