Waarom zelfs economen rekening gaan houden met ethische kwesties
Wetenschappers luiden de noodklok. Te voorspellen is namelijk dat als gevolg van toenemende verschillen in rijkdom humanitaire ellende zal ontstaan. Toch gebeurt er niks om dit te voorkomen; machthebbers zwijgen in alle talen omdat ethiek aan populariteit heeft ingeboet in ruil voor het snelle geld. Vandaar een poging om het ethische argument te revitaliseren.
Wie maakt duidelijk wat echt ontolereerbaar is en dat wat slechts lokaal de huid verteert? En wie is in staat de woede te richten op datgene wat het meest verschrikkelijke is in plaats van datgene wat het meest nabij is..?
Culturen bloeien, net zoals planten en bloemen, van tijd tot tijd – en volgens de Britse Nobelprijswinnaar en filosoof Bertrand Russell (1872-1970) die de geschiedenis bestudeerde, gebeurt dat vaak precies in de perioden tussen strikte moraal en vrijzinnige decadentie in. Denk dus niet, in lijn met Russell’s gedachtegoed, dat de vrijzinnigheid van het ‘vrije’ marktparadigma waarin het leven draait om competitie, consumptie en manipulatie voor eeuwig in de culturele steen is gebeiteld. De vrije markt is rijp voor een beetje moraal; de eenzijdige focus op economische groei belemmert namelijk in toenemende mate culturele bloei.
Voor de duidelijkheid: een paradigma of wereldbeeld is een web van ideeën, meestal door opvoeding, scholing, media en politiek aangereikt, waarmee het individu betekenis geeft aan zijn eigen bestaanservaring (van emoties, driften, intuïties en rationalisaties). Goed inzicht in wat dit begrip precies inhoudt, is belangrijk; er schuilt namelijk een enorme psychologische, welhaast magische kracht in paradigmatische ideeën; veelal omdat deze onbewust door vrijwel iedereen worden geaccepteerd.
In ons tijdperk accepteren de meeste mensen dat alleen het bezit van producten die zeldzaam zijn en het leven comfortabel maken, in grote mate bepalen of iemand ontzag en liefde verdient. En wie wil er nu geen liefde? Veel mensen werken zich daarom linea recta toe naar een burn-out om uiteindelijk die spulletjes te kunnen bemachtigen waar het ‘geluk’ van afhangt. Daarbij of juist daardoor wordt vaak ironisch genoeg voorbij gegaan aan die momenten (of keuzes) die onbetaalbaar zijn voor de eigen ontwikkeling. Vanuit een economisch perspectief is dat nu juist voordelig. Want hoe meer isolement en gebrek aan zelfliefde, hoe groter de honger naar spulletjes wordt ter compensatie – en dat weet ook de marketing industrie.
Intussen blijft niets zonder gevolgen. Het idee dat de waarde en status van mensen afhangt van producten creëert allerlei neveneffecten. Het verklaart bijvoorbeeld de maatschappelijke acceptatie waarom een bankdirecteur een bank failliet kan laten gaan (op kosten van de gemeenschap) en daarna zijn carrière vrolijk kan vervolgen; terwijl iemand uit een lage sociale klasse die voor duizend euro fraudeert een gevangenisstraf riskeert.
Als een samenleving eenzijdig kijkt naar het bezit van materiele goederen, dan verwateren die zaken die immaterieel van aard zijn, zoals in dit voorbeeld het gevoel voor wat sociaal rechtvaardig is. Maar ook het belang van zaken als compassie, lotsverbondenheid en samenwerking worden door het huidige materiële en competitieve wereldbeeld minder sterk waargenomen; het is in toenemende mate een mentaliteit van “ieder voor zich” dat samengaat met een cynische grondhouding; alsof men langzaam bezig is het geloof in het goede op te geven. En ook al is deze houding begrijpelijk, het genereert wel passiviteit om daadwerkelijk op te komen voor het belang van de gemeenschap als geheel; en dat maakt het er niet beter op.
Alles overziend is mogelijk een vicieuze cirkel van culturele neergang in gang gezet. Recent onderzoek van de Britse epidemiologen Kate Pickett en Richard Wilkinson onderstreept dat nog eens. Wat de obsessie met de materiele wereld verder doet vertroebelen, is namelijk dat mensen innerlijk veel meer met elkaar verbonden blijken te zijn dan ogenschijnlijk aan de oppervlakte lijkt. Om precies te zijn: naarmate de hiërarchie in samenlevingen toeneemt (en daarmee ook de verschillen tussen rijk en arm), worden mensen almaar meer afgerekend op het bezit van hun ‘spullen’.
Psychologisch wordt dat ervaren als toenemende ‘druk op de ketel’. Ofwel: keeping up appearences! – een mentaliteit die bekend staat om zijn gezondheidsrisico’s. Vandaar dat er in landen met grote verschillen, en nu komt het – zowel onder rijken als armen – een toename wordt waargenomen in stress gerelateerde ziekten, in wederzijds wantrouwen, in geestesstoornissen zoals depressies, in verslavingen, in prestatiedruk – dat op zichzelf weer leidt tot een toename in schooluitval, en daarnaast bijvoorbeeld in een afname van de gemiddelde ouderdom et cetera. Eigenlijk, zo betoogt inmiddels menig academicus nu, is het enige persoonlijkheidstype dat gedijt in de neoliberale wereld: de psychopaat, iemand dus die van nature weinig last heeft van stress en innerlijke pijn.
Dat kan niet eeuwig zo door blijven gaan, volgens niemand minder dan de Russische schrijver Aleksandr Solzhenitsyn. Hij waarschuwde destijds al voor het kille materialisme, dat zowel het communisme als het Westerse (neo)liberalisme, van binnenuit zou uithollen – voornamelijk door het gebrek aan bezieling en vitaliteit in het samenleven.
Deze situatie is echter verre van statisch. Als uitgegaan wordt van het menselijke vermogen tot redelijkheid en het inzicht dat het hier een gezamenlijk probleem betreft, dan zullen vroeg of laat de immateriële waarden weer terugkeren in het hart van het publieke debat; en dan vooral als het om de economie gaat. Wat nog slechts nodig is, is een symbolisch omslagpunt (een too-big-to-fail omvallende bank bijvoorbeeld) en de algehele herwaardering van de ethiek kan een feit zijn. Het dominante wereldbeeld van de laatste dertig jaar is sowieso langzaam maar zeker bezig te bezwijken onder de zware last van de huidige crisis. Twijfels zijn er alom – zelfs tot in Wallstreet, waar firma’s als Standard & Poor’s nu openlijk beginnen te waarschuwen voor de gevolgen van toenemende ongelijkheid. De eerste tekenen van culturele bloei zijn mogelijk al daar.