Nieuwe regering moet gemeenten en provincies opheffen
• 24-05-2010
• leestijd 3 minuten
Gemeenten zijn net als politieke partijen: al zijn ze overbodig, ze heffen zichzelf niet op.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) stemt een dag voor de verkiezingen over een voorstel om te komen tot één decentrale bestuurslaag. In plaats van ruim vierhonderd gemeenten en twaalf provincies moeten er dertig regiogemeenten komen. Dat is een goed voorstel. De VNG stelt echter voor het bereiken van dit doel aan gemeenten over te laten. Dan gaat het niet lukken.
Het decentrale bestuur in Nederland is enorm versnipperd. Naast gemeenten, provincies en waterschappen zijn er ontelbare regionale samenwerkingsverbanden, omdat voor sommige taken een grotere schaal noodzakelijk is of grote voordelen biedt. Dit leidt wel tot een ingewikkeld bestuurlijk landschap. Zo gaat de provincie over de jeugdzorg, de regio over de leerplicht en de gemeenten over het jongerenwerk. Niet handig.
De samenwerkingsverbanden bestaan vaak uit willekeurige gemeenten uit een bepaalde regio. Gemeenten doen aan het ene verband wel mee, maar aan het andere niet. Bij die beslissing spelen naast rationele argumenten ook emotionele argumenten een rol. Veel gemeenten willen zelfstandig blijven, ook al kunnen ze dan hun taken niet optimaal uitvoeren. Samenwerking wordt vaak geschuwd als het vermoeden bestaat dat de samenwerkingspartner, meestal een grotere gemeente, veel verder wil gaan en de samenwerking slechts als eerste stap op weg naar fusie ziet.
De VNG stelt nu voor die regionale samenwerking een impuls te geven en succesvolle regio’s als ‘beloning’ te bevrijden van bemoeienis van de provincie. Op die manier hoopt de VNG dat er vanzelf voldoende succesvolle regiogemeenten ontstaan, en de provincies dan opgeheven kunnen worden. Een deel van de taken van de provincies, vooral op het gebied van (boven)regionale ruimtelijke ordening, zal echter door het Rijk moeten worden overgenomen. Net als gemeenten en provincies nu zullen de nieuwe regiogemeenten het immers niet altijd met elkaar eens zijn en elkaars belang onvoldoende meewegen. Veel gemeenten willen bovendien koste wat kost zelfstandig (of zo zelfstandig mogelijk) blijven. De ‘beloning’ zal dan ook niet aantrekkelijk genoeg zijn om de honderden gemeenten te bewegen hun autonomie op te geven.
Het grote aantal fusies, tussen gemiddeld ruim tien gemeenten, dat zal moeten plaatsvinden voordat regiogemeenten met voldoende omvang gevormd zijn, kan bovendien het lokale bestuur verlammen. Er zal immers eindeloos gepraat worden over wie met wie gaat samenwerken en hoe dat dan moet gebeuren. Een nieuwe regering doet er dan ook goed aan de afschaffing van alle gemeenten meteen aan te kondigen. Gemeenten kunnen dan tot een bepaalde datum de tijd krijgen om zelf te kiezen met wie ze willen samengaan tot gemeenten met ongeveer een half miljoen inwoners (wellicht minder buiten de Randstad). Als dat niet lukt moet de regering de knopen doorhakken. Wellicht komen gemeenten er wel uit als er een dergelijke stok achter de deur zit, veel regio’s zijn immers al groot genoeg.
Als de gemeenten zijn samengevoegd, zijn de provincies en de waterschappen er nog. De opheffing daarvan zal lang duren, onder andere vanwege de noodzakelijke grondwetswijziging. Hun taken kunnen echter stap voor stap overgedragen worden, waardoor de overgang geleidelijker zal zijn. Bovendien kunnen provincies de nieuwe regiogemeenten op weg helpen bij het werken op een veel grotere schaal.
Het voorstel van de VNG is goed uitgewerkt op verschillende onderwerpen. Ook heeft de VNG voorgesteld meer aan burgers, bedrijven en organisaties over te laten, en te werken met wijk- en dorpsbudgetten, waardoor maatwerk mogelijk blijft. De enige fout is dat de VNG, waarschijnlijk om het voorstel nog enige kans te geven om aangenomen te worden, de uitvoering bij gemeenten neergelegd heeft. Gemeenten zijn net als politieke partijen: al zijn ze overbodig, ze heffen zichzelf niet op.