Iedere dag zie ik ze rijden, de witte minibusjes. Hun chauffeurs rijden
als gekken, want: hoe meer ritten op een dag, hoe meer geld
“Elf mensen gedood bij ongeluk met minibus”, schreef een belangrijke krant zondag in Egypte. De passagiers zijn levend verbrand toen het busje vlakbij Caïro vlam vatte. Niemand weet wie de inzittenden zijn, omdat hun lichamen niet kunnen worden geïdentificeerd.
De linkerband van het busje ging om een nog onbekende oorzaak aan flarden, waardoor de chauffeur de macht over het stuur verloor. Het busje ging over de kop, de benzinetank ontplofte. Vijf anderen liepen ernstige brandwonden op.
Het is niet meer dan een klein berichtje in de Egyptische krant. Is het nog wel nieuws? Vorige week kwamen zeventien mensen om toen twee minibusjes botsten en in een kanaal vielen vlakbij Luxor. Begin augustus botsten twee bussen met toeristen op elkaar in Sharm-el-Sheikh: 38 doden, 40 gewonden.
Iedere dag zie ik ze rijden, de witte minibusjes. Hun chauffeurs rijden als gekken, want: hoe meer ritten op een dag, hoe meer geld. Met 120 kilometer per uur gaan moeders, vaders en kinderen hun noodlot tegemoet. Het lijkt een normale snelheid, maar in Caïro is het dat niet. De Caïreense snelweg is niet te vergelijken met de degelijke Nederlandse snelweg, die strepen, vangrails, camera’s, vluchtstroken en Wegenwacht kent. Hoe hij er dan wel uitziet, de Egyptische snelweg, vragen mensen wel eens. Het is moeilijk uit te leggen.
Zouden de passagiers van het minibusje een voorgevoel hebben gehad? Zou het in hun opgekomen zijn, dat ze het dit keer misschien niet gingen redden? Zoals ik mijzelf iedere keer afvraag of ik het wel ga redden, wanneer ik me in Caïro in het verkeer begeef. Op de “snelweg”. Snel. Weg.
Afgelopen weekend vroeg ik het me weer af. Net als het busje waren we op pad, maar dan aan de andere kant van Caïro. Op weg naar de noordkust van Egypte. Onderweg zag ik een uitgebrande auto aan mijn linkerhand, en een auto die over de kop was geslagen aan mijn rechterhand. Er stonden veel mensen omheen, het was onduidelijk of er nog iemand in de auto zat. ’s Avonds, op de donkere kustweg, waren we zelf bijna betrokken bij een ongeluk. Het scheelde weinig.
Het andere bijna-ongeluk was ik toen al vergeten. De lange rode vrachtauto die in de file plotseling moest remmen, op de baan pal naast ons. Hetgeen niet lukte. In zijn poging te stoppen nam hij de vrachtauto vóór zich mee, maar ook de kleine pick-up dáárvoor. Ze schoven naar voren, alsof ze op een matje van een hoge glijbaan afgleden en niet genoeg afstand hielden. De klap galmt nog na in mijn oor. De chauffeur van de pick-up kon net op tijd uitstappen. Hij was duidelijk geschrokken en greep naar zijn nek. Het gebaar deed me denken aan de reclame met Bram Moskowicz. Even Apeldoorn bellen. Maar de bestuurder van de pick-up heet geen Moskowicz. Hij is een doodgewone, arme Egyptenaar. Dus hoeft de rode vrachtauto, ook al heeft hij geen verzekering, nergens voor te vrezen. De bestuurder van de pick-up is wel verzekerd: hij is ervan verzekerd dat hij zijn auto, zijn broodwinning, voor altijd kwijt is.
Het gebeurde vlak voor mijn ogen, die waren verscholen achter een grote zonnebril, terwijl ik op weg was naar een weekend vol zon, zee, strand en Egyptische gezelligheid. Even had ik een naar gevoel in mijn buik, zoals wanneer je iets van dichtbij ziet dat te erg is om te bevatten. Daarna was ik opgelucht. Dat het de pick-up was, en niet onze auto.
Er zijn zondag elf mensen verbrand in een busje. Het is in Egypte geen nieuws meer.