Nederlandse militairen hebben zich in Nederlands-Indië op grote schaal schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden. Het extreme geweld was geen kwestie van incidentele misdragingen van enkele eenheden, zoals het officiële regeringsstandpunt luidt, maar gebeurde structureel. Dat is de conclusie van het grootschalige onderzoek van historicus Rémy Limpach dat donderdag is gepubliceerd. Dat meldt het AD.
In het boek ‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’ doet Limpach uit de doeken hoe het Nederlandse leger voortdurend het oorlogsrecht schond, waarbij letterlijk en figuurlijk ‘een spoor van brandende kampongs en stapels lijken door de Indonesische archipel’ werd getrokken. De legerleiding was van de misdaden op de hoogte, stond het oogluikend toe, stopte het in de doofpot en deed in sommige gevallen zelfs actief mee.
‘Mishandeling, marteling, ‘standrechtelijke’ executies en ‘brandende kampongs’ waren schering en inslag en niet het resultaat van ontsporingen van enkele individuen.’
De Nederlandse oorlogsmisdaden in de archipel werden gepleegd in de periode 1945-1949, direct na de Tweede Wereldoorlog. Zo’n 200.000 Nederlandse militairen werden naar Indië gestuurd om daar orde op zaken te stellen, nadat de Indonesiërs in 1945 de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen. Daarbij stuitten de Nederlanders op hevig verzet van de Indonesiërs. Bij die zogenaamde politionele acties kwamen zesduizend Nederlandse militairen om het leven.
Aan Indonesische zijde van de onafhankelijkheidsoorlog was het aantal slachtoffers vele malen groter. Schattingen van het dodental variëren van 25.000 tot wel 100.000. Indonesische gevangenen werden door de Nederlandse militairen gemarteld of zonder vorm van proces geëxecuteerd, zo beschrijft Limpach. Ook openden de militairen zonder enige aanleiding geregeld het vuur op onschuldige burgers, waaronder vrouwen, kinderen en bejaarden.
Dat de oorlog in het verre Indië geen “schone oorlog” was, zoals veel mensen in Nederland dachten, kwam voor het eerst aan het licht in de jaren ’60 toen Indië-veteraan Joop Hueting op televisie verslag deed van wat zich werkelijk had afgespeeld in de voormalige kolonie. Huetings verklaring leidde in 1969 tot de zogeheten Excessennota waarin 110 gevallen van extreem geweld worden beschreven. Die werden echter vooral toegeschreven aan inlichtingendiensten en de commando’s van Raymond Westerling, die met zijn terreur op Zuid-Celebes duizenden Indonesische doden op zijn geweten heeft.
Uitzonderingsgevallen dus, zo luidde het officiële standpunt. Daarnaast was het door de Nederlanders gebruikte geweld vooral een reactie op de Indonesische guerilla-oorlog, de Bersiap , verklaarde de Nederlandse overheid aan de buitenwereld. Een beeld dat dringend moet worden bijgesteld, aldus Limpach na zijn uitgebreide onderzoek:
‘Bij het extreme geweld ging het overduidelijk niet om enkele incidentele gevallen of betreurenswaardige uitzonderingen. Nederlandse militairen maakten zich structureel schuldig aan massageweld en bepaalde eenheden deden dit zelfs systematisch.’
Het kabinet heeft het onderzoek van Limpach ontvangen en zal binnen twee maanden met een reactie komen. ‘Nederland heeft verantwoordelijkheid om in de geschiedenis te kijken, die zwarte bladzijde kan niet zomaar omgedraaid worden,’ zei minister Bert Koenders (Buitenlandse Zaken). ‘Ook wij moeten in het reine komen met onze geschiedenis.’ Ook heeft Koenders gezegd niet uit te sluiten dat er een nieuw, breed onderzoek zal komen naar de Nederlandse rol in de oorlog.