Over John Stuart Mill, Dyab Abou Jahjah, Bernadette de Wit en de vrijheid van meningsuiting
Er gaat vrijwel geen week voorbij zonder dat er in de politiek of de (sociale) media ophef is over een mening die geuit is. Dit is mede het gevolg dat we leven in een open samenleving met vrijheid van meningsuiting als fundamenteel recht. Maar het is ook een resultaat van het feit dat ons land steeds diverser wordt, zowel qua mensen als qua ideeën. Botsende meningen zijn een logisch gevolg van een grote diversiteit aan opvattingen in de samenleving. En die botsingen gaan er soms hard aan toe, raken soms ook aan de kernwaarden van onze samenleving, en stellen die soms zelfs ter discussie.
De vraag die in de context van deze ontwikkelingen altijd oprijst is: waar liggen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting? Uiteraard staan deze in de wet, maar wetten zijn aan verandering onderhevig, als resultaat van politieke veranderingen maar ook van filosofische opvattingen. Een filosoof die onze kijk op de vrijheid van meningsuiting blijvend heeft veranderd is de Britse liberale denker John Stuart Mill. Mill stond voor een vrij ruime interpretatie van de vrijheid van meningsuiting. Het uiten van een bepaalde mening was volgens hem alleen strafbaar als anderen daar reële fysieke schade van ondervonden, of in hun eigen vrijheid van meningsuiting zouden worden beperkt. Het beoordelen van een mening als schadelijke mening is bij Mill dus sterk afhankelijk van de
Hij geeft hierbij het voorbeeld van het verkopen van onwaarheden over een graanhandelaar. Wordt in de krant ten onrechte gesteld dat een graanhandelaar de armen uithongert dan zou volgens Mill deze mening niet strafbaar mogen zijn, omdat de graanhandelaar er geen reële fysieke schade van ondervindt. Maar wordt deze mening geuit ten overstaan van een menigte die zich verzameld heeft voor een pakhuis van deze graanhandelaar, wat zou kunnen leiden tot de plundering van dit pakhuis, dan is deze mening in dat geval wel strafbaar, omdat de kans groot is dat de graanhandelaar hier aanzienlijke fysieke schade van zal
Mill’s opvattingen over de vrijheid van meningsuiting blijven ook vandaag de dag relevant, zeker als we aan de hand hiervan kijken naar twee recente kwesties waar het uiten van een bepaalde mening tot grote ophef leidde: het oordeel van Dyab Abou Jahjah over een aanslag in Jeruzalem, en de visie van Bernadette de Wit over de aanwezigheid van moslims in onze samenleving.
Dyab Abou Jahjah werd eerder deze maand ontslagen als columnist van de Belgische krant De Standaard omdat hij op sociale media had gejuicht om een aanslag gepleegd op Israëlische militairen in bezet Oost-Jeruzalem. Zijn tweet hierover zou volgens de krant een grens over zijn gegaan. Maar ging zijn uitlating ook over de grens van vrijheid van meningsuiting volgens Mill? Niet als we ons baseren op bovenstaande uitleg door Mill. Abou Jahjah stond immers niet te juichen over de dood van Israëlische soldaten in de context waarin er direct Israëlische levens geschaad konden worden, en daarom zou volgens de logica van Mill deze uiting gewoon mogen, al draagt de persoon die de uitlating doet natuurlijk wel de niet-legale maar maatschappelijke consequenties ervan, zoals het ontslag als columnist. Dit tast de vrijheid van meningsuiting in principe niet uit omdat Abou Jahjah zijn mening nog steeds vrij mag uiten, alleen niet langer in een krantencolumn.
Bernadette de Wit kwam eerder deze week in opspraak omdat zij gedurende een debat in debatcentrum De Balie geroepen had dat er teveel moslims waren en als gevolg daarvan bepaalde groepen moslims het land uitgezet zouden moeten worden. Wanneer we opnieuw de denktrend van Mill hierop loslaten dan zien we dat ook hier volgens Mill’s logica deze uitlating niet strafbaar zou mogen zijn. Want De Wit deed haar uitlatingen in een debatcentrum, waar moslims aanwezig waren, en waar haar uitlatingen niet direct schade toebrachten aan moslims. Had zij haar uitlatingen echter voor een menigte gedaan die op het punt stond een buurt met veel moslims binnen te vallen wat geleid zou hebben tegen geweld jegens moslims dan was zij volgens Mill echter wel strafbaar geweest. Maar in de setting in De Balie dus niet, al is dit natuurlijk geen enkele garantie dat deze uitingen geen ophef zullen genereren, iets wat wel gebeurde.
Mill’s visie op de vrijheid van meningsuiting is belangrijk omdat het laat zien dat context belangrijk is bij het beoordelen of het uiten van een bepaalde mening strafbaar is of niet. Zijn opvattingen over de vrijheid van meningsuiting zijn vrij ruimhartig omdat Mill zelf van mening was dat het onderdrukken van meningen schadelijk was. Want, zei Mill, die onderdrukte mening zou, hoe weinigen haar ook voorstonden, ooit wel eens de juiste mening kunnen blijven te zijn. Vandaar dat we het het uiten van deze mening altijd toe zouden moeten staan,
Het is te hopen dat, vanuit een moreel perspectief bezien, dat nooit het geval zou blijken te zijn bij zowel de uitingen van Abou Jahjah als die van De Wit. Want wat zowel fanatieke verdedigers van het recht op vrijheid van meningsuiting, als sympathisanten van ofwel Abou Jahjah ofwel De Wit, nog wel eens vergeten is dat er ook nog zoiets bestaat als volstrekt verwerpelijke meningen die ofwel inhumaan zijn, ofwel die botsen met onze opvattingen over mensenrechten en grondrechten.
Verdedigers van Abou Jahjah stellen weliswaar dat het ging om gedode soldaten in bezet gebied wat volgens hen toegestaan was volgens het internationaal recht (iets wat overigens door anderen weer betwijfeld wordt), maar uiteindelijk is het wel een feit dat hier vier dienstplichtige jongens zijn platgereden door een IS aanhanger in een vrachtwagen. Hoe menselijk is het om hiervoor te juichen?
En sympathisanten van de opvattingen van mevrouw De Wit zouden zich wel eens moeten beseffen dat wat Nederland tot Nederland maakt, en Europa tot Europa maakt, onze opvattingen over mensenrechten en fundamentele vrijheden zijn. Het feit dat wij hier deze grondrechten erkennen en breed toepassen maakt onze samenleving een betere plek dan veel andere delen in de wereld. Een aantasting hiervan raakt aan de kern van onze beschaving.
Al met al kunnen we dus stellen dat ondanks je de vrijheid hebt om, volgens Mill, een bepaalde mening te uiten dit nog niet betekent dat jouw mening geen mening is die breeduit veroordeeld zou moeten worden. We moeten ervoor waken dat we in felle publieke debatten over gevoelige onderwerpen niet de menselijke maat uit het oog verliezen. We zouden daarom op moeten komen voor fundamentele rechten en vrijheden, inclusief een ruime, Milliaanse, interpretatie van de vrijheid van meningsuiting. Maar dit alles zou vergezeld moeten gaan van een moreel en ethische perspectief waarin we de menselijke maat centraal stellen. En daarin kunnen we nog zoveel afkeer hebben van bepaalde ideeën of entiteiten, maar zouden we nooit mee mogen gaan in het juichen om de dood van jonge dienstplichtigen of de uitzetting aanhangers van een religie.