Wie door bommen wordt bestookt kan niet over de schoonheid van de orchidee dichten
In de uitleiding bij Een middag in Bruay, een bundeling essayistische reisverslagen van Cees Nooteboom uit 1963, zet de journalist W. L. Brugsma uiteen wat de waarde is van de columnist Cees Nooteboom. ‘Mijn vriend Nooteboom ontleent aan zijn schrijverschap de overtuiging dat politiek een produkt is van hetgeen er beneden in het overzichtelijke rijk van het alledaagse leven, slapen, doen en nalaten, gebeurt.’ De columns van Nooteboom lijken in weinig op de enorme stroom meningen die hele volksstammen columnisten tegenwoordig dagelijks over ons uitstorten.
Ze vertonen meer gelijkenis met de cursiefjes van Simon Carmiggelt dan met de wekelijkse reflecties op de politiek van Bas Heijne. Het zijn nauwkeurig geschreven verslagen van het alledaagse leven in de grote steden van Europa en daarbuiten, verslagen van persoonlijke ontmoetingen en politieke veldslagen waarin maatschappelijke observaties en stilistische kracht samengaan, zonder in ideologische valkuilen te belanden. Dat betekent niet dat er in het schrijven van Nooteboom niets op het spel staat. Brugsma vergelijkt de positie van Nooteboom met die van de satiricus en geeft aan dat ‘wie satire een te gemakkelijk wapen vindt, vergeet dat het een geweer is dat bij onomzichtig gebruik heel gemakkelijk in het gezicht van de schutter afgaat. Dat is het beroepsrisico van de columnist, de woordvoerder der sprakelozen.’
Trend Het is opmerkelijk dat het documentaire schrijven van een van de nestors van de Nederlandse literatuur in het Nederlandse taalgebied een tijd lang relatief weinig navolging heeft gehad. Een bijproduct, wellicht, van een sterk heersende angst voor (politiek) activisme en verlies van autonomie. Voorzichtig zie je momenteel echter een trend ontstaan bij jonge en gevestigde auteurs die zich aan deze angst weinig gelegen laten liggen. Een groeiende betrokkenheid bij de politieke verhoudingen in de samenleving is steeds meer voelbaar. Journalistiek, politiek en literatuur groeien steeds vaker naar elkaar toe. Dat gebeurt zowel in kranten, op blogs en in podcasts, als in romans, dichtbundels en korte verhalen.
Het Read My World Festival wil deze trend onderzoeken en Nederlandse en internationale auteurs stimuleren en uitdagen in hun werk het grensgebied van de literatuur met de (onderzoeks-)journalistiek op te zoeken. Dat behelst een onderzoek dat gaat over meer dan thematiek en inhoud alleen. Het is ook een onderzoek naar vorm, naar klassieke literaire en journalistieke genres en de mogelijke hybride vormen die daar tussen kunnen ontstaan.
In mijn zoektocht naar toekomstige curatoren voor het Read My World Festival van 2014 zit ik momenteel op een balkon in Paramaribo, waar ik het Caraïbische cultuurfestival Carifesta bezoek. Een paar dagen geleden ontmoette ik hier de jonge talentvolle Guyanese dichter, activist en luis in de pels van de Guyanese literaire goegemeente, Ruel Johnson (Georgetown, 1980). schrijft hij:
If a tree falls in the untamed, mysterious, unfathomable, unexplored Harrisian rainforest of Guyana, and there is no European academic around to hear it, does it make a sound? Het is het vierde van vijf in een serie gedichten waarin de dichter de postkoloniale academische cultuur op de hak neemt onder de toepasselijke titel ‘[Un]discovering El Dorado: [Asides upon] [Trans] Nationalism, Migration and Peripherality In Contemporary Post-Colonial Guyanese/Caribbean Literature’: een diss naar de even hippe als lege, met jargon doorspekte titels van postkoloniale studies die aan westerse onderzoeksinstituten veelvuldig gefabriceerd worden.
Het gedicht verwijst naar de clichématige ontologische vraag naar het bestaan van datgene wat aan de menselijke blik ontsnapt. Als er niemand is om het waar te nemen, gebeurt het dan? De ironie is dat de autoriteit hier een Europese academicus is, waarmee de stelling luidt dat een daadwerkelijk erkend bestaan nog immer slechts voort kan komen uit de blik van de westerling. Vijfendertig jaar na het verschijnen van Edward Saids Orientalism is het de vraag in hoeverre die westerse blik nog steeds ordenend en bepalend is voor het dominante wereldbeeld.
Gitzwarte ironie Een andere dichter, de Palestijns-Syrische Ghayath Almadhoun die optreedt tijdens de eerste editie van het Read my World Festival, richt zijn pijlen eveneens op de blik van de westerling als ontologisch ordenend, zij het op veel agressievere wijze. In zijn prozagedicht ‘Wij’ spreekt hij vanuit de positie van gebombardeerde de westerse televisiekijker vol gitzwarte ironie toe wanneer deze geconfronteerd wordt met de gruwelijke beelden van de aanval van het Israëlische leger op Gaza in 2008. In de vertaling van Djûke Poppinga klinkt het einde zo: Wij zijn de dingen die jullie op jullie schermen en in jullie kranten hebben gezien. Als jullie de moeite nemen om de stukjes bij elkaar te leggen, zoals bij een puzzel, dan zullen jullie een duidelijk beeld van ons krijgen. Zo duidelijk, dat je niet in staat zult zijn om nog iets te doen.
Terwijl ik dit schrijf bereikt mij via een ontroerende Facebook-statusupdate van romanschrijfster Charlotte Mutsaers het nieuws dat de Syrische president Assad gifgas heeft ingezet tegen de burgerbevolking van zijn land, een bericht dat bovenstaande dichter via datzelfde medium gisteren ook al de wereld in stuurde. In reactie op Mutsaers bericht laten mensen weten dat ze met opzet de televisie uit hebben gelaten. De beelden zijn te gruwelijk om te behappen. Daarmee worden de woorden van Almadhoun, die ik in eerste instantie zowel met ontzag als cynisme en een zekere terughoudendheid las, bewaarheid. Zijn woorden tonen andermaal aan dat niet alleen het intellectuele discours beheerst wordt door ‘het Westen’, maar vooral ook dat zich daar nog steeds het politieke en militaire machtscentrum bevindt. De wens de ogen te sluiten voor de cynische gevolgen van die werkelijkheid is wellicht niet minder dan noodzakelijk. Ze presenteert zich als een puzzel die maar beter niet in elkaar gelegd kan worden als je nog wilt kunnen functioneren binnen de eigen context. We kijken weg uit zelfbehoud maar dat maakt het niet minder abject.
De woorden van Almadhoun laten ook zien dat het onmogelijk voor hem is het politieke en literaire discours van elkaar te scheiden. Wie door bommen wordt bestookt kan niet over de schoonheid van de orchidee dichten. Althans: niet zonder daarmee ook een politiek statement te maken.
Almadhoun wil documenteren wat er gebeurt en de effecten van de documentatie aan een kritische analyseonderwerpen. Die analyse pakt cynisch en zelfs belerend uit en culmineert in essentie in een zelfde postkoloniale kritiek als geuit door Johnson: de filosofische noties ‘bestaan’ en ‘subject’ zijn geen neutrale ontologische term, maar geladen met een politieke werkelijkheid die het bestaan van de ene entiteit afhankelijk maakt van de blik van de politiek geprivilegieerde kijker.
Daarom geschiedt de organisatie van het Read my World Festival anders dan gewoon. Er wordt niet simpelweg in Amsterdam een lijst samengesteld met namen van auteurs om te komen voorlezen. We werken met curatoren (lokaal goed ingelezen, vaak jonge auteurs) afkomstig uit de regio die centraal staat tijdens het festival en vragen hen om werk van collega’s voor te stellen die zij interessant vinden. De keuze is bewust gemaakt om aan de postkoloniale kritiek zoals bijvoorbeeld verwoord door Johnson tegemoet te komen. De curatoren krijgen de kans ons inzage te geven in hun literaire leven en zelf thema’s aan te dragen.
In dit nummer van ZemZem zijn teksten opgenomen die voortkomen uit een samenwerking met onze curatoren uit Egypte (Abeer Soliman, verhalenvertelster, romanschrijfster en journalist) en de Palestijnse Asmaa Azaizeh (dichter en journalist). Die samenwerking levert interessante vondsten op: auteurs die vaak nog niet eerder buiten hun landsgrenzen hebben opgetreden, maar wel behept zijn met een scherpe, kritische pen. Auteurs die hun literatuur toepassen op hun alledaagse politieke werkelijkheid. Dat werk bevindt zich vaak op het snijvlak van de literatuur en journalistiek, beide in de breedste zin van het woord begrepen. De term ‘documentaire literatuur’ verwijst naar dat grijze gebied waar het onderzoek van het festival zich op richt.
Verademing Wat met het gedicht ‘Wij’ in extremen wordt verhelderd, geldt in het klein ook in het schijnbaar rustige Nederland, waar het in de afgelopen decennia wellicht wat al te gemakkelijk is geweest te doen alsof het mogelijk is je volledig van de politieke werkelijkheid af te wenden en ‘autonome kunst’ te fabriceren. De jonge dichter Maarten van der Graaff snapt dat dit een illusie is en schrijft aan het einde van het eerste gedicht in de lange serie ‘Vrije encyclopedie’:
Maxime Verhagen heeft geen ziel. Mijn vrienden en ik, wij weten dit en wenden ons af van Maxime Verhagen. Wij gaan naar een expositie aan de rand van Breda, omdat Maxime Verhagen geen ziel heeft. Deze zinloosheid voelt heerlijk, we vinden het heerlijk, omdat het heerlijk is om je tragisch te voelen, om een eigen tragiek te hebben en daarvan te eten tot het holle gevoel in je maag weg is.
Het gedicht verscheen in november 2011 voor het eerst op Van der Graaffs blog, een jaar voor de val van het kabinet-Rutte I, waarin de openlijk islamofobe politicus Geert Wilders mede dankzij het CDA van Maxime Verhagen zo goed als regeringsbevoegdheid werd gegeven. Van der Graaff verwerkt zijn afkeer van dit feit tot een reflectie op de ontzielde christelijke politiek van Verhagen die moet worden weggegeten door lege cultuurconsumptie.
Ik vind het een verademing dat dergelijke specifieke politieke situaties weer een ingang krijgen in de literatuur, een kleine vijftig jaar nadat Nooteboom zijn bundeling columns op de markt bracht. In de loop van die vijftig jaar leek men in de Nederlandse literatuur een tijdlang vergeten te zijn ‘dat politiek een product is van hetgeen er beneden in het overzichtelijke rijk van het alledaagse leven, slapen, doen en nalaten, gebeurt’. Nu dat besef lijkt terug te keren zal het Read my World Festival op zoek gaan naar de mogelijkheden die met dit terugkerende besef worden geopend en die in een internationale context bezien.
Matthijs Ponte is filosoof, criticus, dichter en mede-directeur van het literatuurfestival Read my World. Zijn poëziedebuut verschijnt eind 2013 als chapbook bij Halverwege chapbooks.
Read My World is een nieuw internationaal literatuurfestival in Amsterdam dat zich richt op documentaire literatuur. Tijdens de eerste editie, op 13,14 en 15 september, is er aandacht voor Egyptische en Palestijnse auteurs die het grensgebied opzoeken tussen literatuur en journalistiek. Behept met een scherpe, kritische pen, richten ze zich op hun alledaagse politieke werkelijkheid. De auteurs die op het festival te gast zijn hebben vaak nog niet eerder buiten hun landsgrenzen opgetreden.