Bij de recherche ontbreekt vakmanschap, heerst een stroperige overlegstructuur en hapert de strafketen. Dat blijkt uit een zeer kritische analyse die minister Ard van der Steur (Veiligheid en Justitie) naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het rapport werd opgesteld door de politie zelf.
‘Hoewel er natuurlijk ook dingen goed gaan, ontstaat er toch een ontluisterend beeld over de opsporing,’ staat in het rapport Handelen naar waarheid te lezen. Die conclusie wordt getrokken na het horen van vele zo’n 150 experts op het gebied van de recherche. Honderd pagina’s lang wordt geschreven over de “professionele buikpijn” waar politieagenten in toenemende mate last van hebben.
Behalve de eerder genoemde pijnpunten, ontbreekt het de agenten aan elementaire recherchevaardigheden, mede als gevolg van gebrekkige bijscholing, is de onderlinge sfeer ‘oncollegiaal en onprofessioneel’ en is de uitrusting inefficiënt. Een voorbeeld daarvan is het telefoongebruik: ‘Veel met name jonge collega’s gebruiken uitsluitend hun privé-iPhone voor het werk, omdat ze met de sterk verouderde diensttelefoon niet effectief kunnen werken.’
Doordat er nauwelijks sprake is van bijscholing, zijn klassiek opgeleide agenten niet in staat te opereren in een ‘digitaliserende samenleving waar criminelen over middelen beschikken om van afstand hun slag te slaan’. Daar komt ook bij dat het de politie aan een visie ontbreekt hoe om te gaan met ‘grote vraagstukken als jihadisme, vluchtelingen en cyberdreigingen’.
Frustratie Terwijl rechters steeds minder heil zien in drugsbestrijding, is dat nog steeds waar veel politie-inzet op gericht is. In het rapport wordt gesproken van een ‘haperende strafketen’: het werk van de agent, de officier van justitie en van de strafrechter sluit slecht op elkaar in. Als voorbeeld wordt Zuid-Nederland aangehaald; in het kader van een verscherpte aanpak van zware criminaliteit werden daar vorig jaar zo’n vierhonderd verdachten aangehouden. ‘Van hen waren aan het eind van het jaar slechts zes personen veroordeeld.’
Dit alles leidt binnen de korpsen tot grote frustraties, maar ook ontevredenheid over de eigen prestaties. Ook worden de ‘stroperige overlegstructuren’ gehekeld, waardoor ‘in potentie kansrijke onderzoeken’ uiteindelijk op de plank blijven liggen. En ook de vakbonden worden in het rapport niet gespaard. Die ‘oefenen een vorm van belangenbehartiging uit die noodzakelijke veranderingen in de opsporing in de weg staan’.
Kritiek op het functioneren van de recherche is niet nieuw. Na eerdere blunders – denk aan de IRT-affaire of de Schiedammer Parkmoord – werden al grote veranderingsprocessen in gang gezet. Die veranderingen komen echter maar moeizaam van de grond, mede door een gebrek aan zelfreinigend vermogen in de top. De recherche zou ook niet flexibel genoeg zijn de gewenste veranderingen daadwerkelijk te implementeren, zo valt in het rapport te lezen.
Kritiek Ook nu weer komt vanuit de politietop vooral veel kritiek op het rapport dat te negatief zou zijn. ‘Dit stuk kan en mag zo niet de deur uit. Het is te generaliserend, te zeer alleen gericht op de zwaktes,’ zegt politiechef van Noord-Holland Liesbeth Huyzer in een mail aan collega’s. Desondanks is het rapport door de minister al naar de Kamer gestuurd. Overigens wordt in het rapport ook de minister – evenals zijn voorgangers – verantwoordelijk gehouden voor de problemen binnen de recherche. De ministers zouden blijven volhouden dat de politie alle veiligheidsproblemen aankan, maar ‘het is een feit dat de capaciteit tekortschiet, en dat de opsporing niet alle ballen in de lucht kan houden’.
De opstellers van het rapport hopen dat er nu eindelijk iets verandert, nu de pijnpunten binnen de recherche open en bloot op tafel liggen. Aan de minister en de politietop nu de taak om uit te zoeken welke maatregelen genomen moeten worden en hoe die te bekostigen. De politie wil in elk geval dat er minder druk komt te liggen op de verantwoording richting de politiek. Volgens hen is die nu te verstikkend.