De kans op een succesvolle klimaattop is groot, maar voor de wereld zou het wel eens te laat kunnen zijn.
Op 23 september vindt in New York de volgende VN-klimaattop plaats. De verwachtingen zijn niet hooggespannen, des te meer omdat Ban Ki-moon de aandacht vooral op de top van 2015 in Parijs heeft gevestigd. Op die top hoopt hij na twintig jaar onderhandelen eindelijk de uitstoot van broeikasgassen te reguleren middels een bindend verdrag ondertekend door alle lidstaten.
De kans op succes is nooit eerder zo groot geweest. De laatste poging flopte in 2001 toen Bush verklaarde dat hij het Kyoto-protocol niet wilde ondertekenen omdat het de Amerikaanse economie zou schaden. Nu is Obama geen Bush, maar ook al zou hij dat wel zijn, dan nog is het sinds de orkanen Katrina en Sandy, de overstromingen in Colorado en de bosbranden in Californië moeilijk te ontkennen dat niets doen op lange termijn schadelijker is voor diezelfde economie. In grote delen van de wereld heerst een gevoel van urgentie: in Australië (bosbranden) en China (smog), in de Sahel (hongersnood door droogte) en in Siberië (kraters door smeltend permafrost), in Midden-Amerika (droogte) en aan alle kusten van de wereld (stijgende zeespiegel) worden mensen geconfronteerd met een aarde die lijkt te ontwaken.
Steeds minder politici durven in het openbaar te betwijfelen dat de mens de oorzaak van dit ontwaken is. Nooit eerder heeft een levensvorm zijn milieu zo ingrijpend veranderd. Sinds het begin van de commerciële exploitatie van fossiele brandstoffen en de industriële revolutie ruim tweehonderd jaar geleden is de wereldbevolking gegroeid van 1 tot 7 miljard; de helft van die mensen woont inmiddels in steden die voor hun voedselvoorziening afhankelijk zijn van een enorm agrarisch achterland en een complexe infrastructuur. 80% van de natuurlijke bossen is vernietigd; door ontbossing en industriële agricultuur verdwijnt de meest vruchtbare grond aan de oppervlakte in razend tempo. Het overgrote deel van de grote zoogdieren wordt tegenwoordig in gevangenschap geboren.
Nieuw geologisch tijdperk
Het antropoceen is een concept dat probeert deze twee clusters van ontwikkelingen (een door de mens naar zijn hand gezette leefomgeving en een veranderend klimaat) in hun onderlinge samenhang te denken. Het woord – gepopulariseerd door de Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen, die eerder door Joop.nl is geïnterviewd – is samengesteld uit het Griekse woord anthrōpos (mens) en het suffix -ceen, dat een geologisch tijdperk aanduidt. Het onderliggende argument is dat de mens zijn milieu zo ingrijpend veranderd heeft dat we van een nieuw geologisch tijdperk kunnen spreken. Het holoceen duidt de relatief stabiele periode sinds de laatste ijstijd – 12.000 jaar geleden – aan; sinds de industriële revolutie leven we in het antropoceen.
Dat is, althans, de hypothese, en de geologische gemeenschap is druk bezig die te verifiëren. Maar de interesse van dit onderzoek ligt niet zozeer in de uitkomst als in de methode. Waar de datering van voorgaande geologische tijdperken werd vastgesteld op basis van de samenstelling van een bodemlaag (gesedimenteerde fossielen en gassen, aan de hand waarvan de samenstelling en temperatuur van de atmosfeer vastgesteld kunnen worden), werkt de Anthropocene Working Group niet met fossielen diep onder de grond, maar aan het oppervlak. Grote steden worden niet gezien als leefomgeving, maar als fossiele resten, met parkeerplaatsen, metrotunnels, rioleringen en kanalen als aanduidingen van een geologisch tijdperk. De stad als een verzameling fossielen, alsof onze beschaving al lang uitgestorven is.
Deze methodologie duidt op het filosofische probleem waarmee het antropoceen ons confronteert. De moderne mens ziet zich niet als een organisch onderdeel van de aarde, maar als een actief wezen dat tegenover een passieve wereld staat – de filosofie van Descartes, die de mens als ‘maître et possesseur de la nature’ beschreef, is een uitdrukking van dit wereldbeeld. Ook de industriële revolutie is ingebed in deze visie: de aarde dient ons slechts als voedingsbodem, en is zelf niet tot handelen in staat. Het is dit idee van een actieve mens tegenover een passieve wereld dat met het antropoceen in zijn tegendeel lijkt om te keren: de aarde openbaart zich als een onvoorspelbare acteur, en de mens blijkt een fossiel dat niet in staat is adequaat op zijn omgeving te reageren.
Crisismanagement
Het antropoceen is daarmee een exacte omkering van de antropocentrische filosofie van Descartes en de zijnen, waarin de mens een maker en de wereld maakbaar is. De aarde leeft, de samenleving is verlamd; de natuurgeschiedenis versnelt, de mensheid lijkt vastgeroest in haar patronen. Iedereen is overtuigd van de noodzaak tot handelen, maar gevangen in een netwerk van economische en politieke belangen lijkt handelen onmogelijk. Volgens het IPCC moet het grootste deel van de resterende fossiele brandstoffen in de grond blijven om onaanvaardbare risico’s voor komende generaties te vermijden; maar de jaarlijkse extractie is nooit zo hoog geweest, en de energiebedrijven lijken niet van plan die te verlagen. Geconfronteerd met een passieve aarde die zich ontpopt tot een zelfstandige acteur heeft de politiek niets meer te bieden dan een twijfelachtig onderhandelen over CO2-quota, onderzoek naar alternatieve energiebronnen als de olie bijna op is, en een paar windmolens in de Noordzee. En bovenal: de reactieve politiek van crisismanagement, waarvan we de komende decennia nog veel meer gaan zien: dijkverhogingen, zandbanken voor de kust, voedselhulp en verblijfsvergunningen voor klimaatvluchtelingen.
Als we de klimatologen geloven zal de klimaatproblematiek in de komende decennia uitgroeien tot een geopolitiek probleem waarmee de mensheid als geheel te maken krijgt. Het betreft hier een ontwikkeling van een schaal die onze politieke instituties te boven gaat; een bindend verdrag over CO2-uitstoot of een groene coalitie zijn niet genoeg om het geologisch tij te keren. Klimaatverandering is een van de problemen die de grenzen van het globale politieke systeem blootlegt: mocht er een verdrag komen, dan zou dat slechts de illusie wekken dat de VN alles onder controle heeft. Maar zo lang staten economische concurrenten zijn, en de VN niets anders is dan een raamwerk waarin concurrerende staten proberen potentiële economische schade naar elkaar door te schuiven, blijven we gebonden aan een apocalyptische horizon die ons niet wordt voorgetekend door de theologie, maar door de geologie. Zoals een lid van Crutzen’s onderzoeksteam zei toen zijn vrouw vroeg hoe het was op het werk: “The work is going well, but it looks like it might be the end of the world.”