Nederland krijgt ieder jaar de kans om haar verantwoordelijkheid te nemen, maar laat het ieder jaar aan zich voorbij gaan
Hoe bijzonder iets als vrijheid is, wordt duidelijk zodra ik me realiseer dat we dat nog steeds niet volledig zijn. Echt vrij bedoel ik dan. De fysieke ketenen hebben plaatsgemaakt voor sociale en maatschappelijke ketenen, waarvan het ontkennen inmiddels geen zin meer heeft. Voor de een is 1 juli, de dag waarop de slavernij in 1863 werd afgeschaft, geen reden voor een feestje en precies om die redenen. Voor anderen is het een dag die niet zomaar voorbij mag gaan en zou het zelfs een nationale vrije dag moeten zijn. Of dat laatste ooit echt gaat gebeuren weet ik niet. Wat ik wel weet is dat we nog een hele lange weg te gaan hebben als het om vrijheid gaat.
Vrijheid heeft voor de Afro-Nederlander een andere betekenis, althans: voor mij zeker. In de eerste plaats gaat het over de wisselende rol tussen slachtoffers en daders en de hypocrisie van Nederland. Wat ik daarmee bedoel? Neem bijvoorbeeld 4 en 5 mei. Iedereen weet en onderkent dat de holocaust een vreselijke misdaad is richting de mensheid. Dat het mensonterend was; daar voeren we geen debatten over want het is duidelijk. Als ik op die dagen in mei door mijn straat loop zie ik op verschillende plekken de Nederlandse vlag. Hoog, trots en wapperend in de wind. Op die momenten herdenkt Nederland haar slachtofferschap, het werd haar aangedaan. Ze was onschuldig en vond haar vrijheid. Proost!
Maar wanneer Nederland gevraagd wordt haar slachtofferschap op te geven voor een onmiskenbare rol als dader, dan zijn er direct wat problemen. Het onderwerp is te gevoelig, het is te lang geleden, we moeten vooruit kijken. Het is immers ‘niet meer zo erg’, al zijn de sporen van de slavernij iedere dag opnieuw zichtbaar voor iedereen die ze wil zien of iedereen die ze ervaart. Als je erover nadenkt is 153 jaar helemaal niet zo lang. Het zijn twee mensen van iets ouder dan 75 die direct na elkaar hebben geleefd. Ken je iemand van 75? Hoe oud zien ze eruit?
Anderzijds is het een constante strijd tegen stereotyperingen, de gedachte – en het feit – dat je twee keer zo hard moet werken voor een gemiddeld resultaat en dat je pas écht weet hoe mensen over je denken als er een interne e-mail per ongeluk in jouw inbox belandt. En dan sta ik nog niet eens stil bij het feit dat Nederland niet rijk is geworden door ‘specerijen’ en ‘thee’ te verhandelen, maar dat vooral de keiharde arbeid die werd geleverd door zwarte mensen haar bevoorrechte positie hebben veiliggesteld. Nederland wist goed te verbergen wat er in de koloniën gebeurde waardoor er een onterecht beeld ontstond dat het allemaal wel meeviel. Het gaat om een wisselende rol tussen daders en slachtoffers waarvan één partij nooit écht haar verantwoordelijkheid heeft genomen. En hoewel ze ieder jaar opnieuw de kans krijgt om dit te doen, laat ze het ieder jaar aan zich voorbij gaan.
Begrijp me niet verkeerd, ik heb de hoop op validatie al een tijd geleden losgelaten. In de wetenschap dat hoewel ons verleden, heden en onze toekomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, verwacht ik niets van mensen die vragen: “Wat vier je nou eigenlijk op Keti Koti?” Niet omdat ze het slecht bedoelen, maar omdat het onderwijssysteem hen bewust heeft beschermd van het schuldgevoel dat ontstaat als ik het uitleg. Erkennen dat Nederland een flinke vinger had in de pap die slavernij heet, is de eerste stap. Erkennen dat we zelfs na 153 jaar nog steeds niet volledig zijn waar we zouden moeten zijn, komt direct daarna.
Vrijheid zou moeten betekenen dat er gelijke kansen zijn op het gebied van scholing en het vinden van een baan. Het zou moeten betekenen dat iemand niet door autoriteiten wordt beoordeeld op de kleur van zijn of haar huid en om die reden gecontroleerd wordt. Vrijheid betekent voor mij dat er geen sprake is van racisme of discriminatie, in welke zin dan ook. Dat je als mens gewoon kunt ‘zijn’, zonder dat je je daarvoor hoeft te verontschuldigen. De vrijheid die ik bedoel heeft weinig te maken met zweepslagen of ketens, maar is vooral vrij zijn van institutioneel racisme en vrij zijn van de mentale barrières die met iedere generatie zwarte jongens en meisjes wordt doorgegeven. 153 jaar geleden kregen mijn voorouders hun fysieke vrijheid. Dat is de reden dat ik dit nu kan schrijven. Laat het besef doordringen dat 153 jaar niet lang is.
Met die vrijheid op 1 juli 1863 eindigde niets, maar begon het eigenlijk pas. Los van het feit dat de slaven in Suriname tot 1873 gedwongen moesten werken, ondanks die ‘vrijheid’, staan de laatste 153 jaar in het teken van onze wederopbouw. Als mensen, niet als handelswaar. Ik zie in de nieuwe generatie – waar ik dankbaar deel van uitmaak – de verandering die voor die échte vrijheid zal gaan zorgen. Het zijn de mensen die zich iedere dag opnieuw inzetten om aan ons én zichzelf te tonen dat er niets is dat we niet kunnen doen, kunnen worden of kunnen hebben. Zoals Jesse Williams zei: “ Just because we’re magic, doesn’t mean we’re not real. “