De selectieve verontwaardiging op de persoonlijke drijfveren van
Diederik Samsom stoort mij. Juist het feit dat hij zijn diepste
motivatie voor zijn dagelijkse handelen met ons durft te delen raakt
mij
Gisteren reed ik op mijn racefiets op een departementaal weggetje in het midden van Frankrijk tussen Mosnay en Chavin toen een zwarte auto naast mij optrok. Aan het stuur zat mevrouw Klusman en achterin zag ik twee intens gelukkig kijkende mannetjes. Mijn zoontjes van vijf en bijna vier moedigden mij vanuit het open raam aan en schreeuwden mij toe dat we elkaar later aan de rand van een meer zouden treffen.
Trots en vol nieuwe energie trapte ik de pedalen nog wat harder rond en dacht aan alle commotie die een aantal weken geleden oplaaide toen er een biografische (verkiezings) spot van Diederik Samsom gepresenteerd werd. De commotie gold vooral het feit dat de kinderen van Samsom een voorname rol in het filmpje speelden. Te midden van al die opwinding ben ik vaak begonnen aan een reactie, waarin ik juist de persoonlijke benadering van Samsom wilde prijzen. Telkens weer zag ik er echter van af, bevreesd als ik was dat mijn mening teveel vertroebeld zou worden door de immense invloed die mijn eigen kinderen op mijn levensinstelling hebben.
Nu is het moment gekomen om toch te reageren. De selectieve verontwaardiging op de persoonlijke drijfveren van Diederik Samsom stoort mij. Juist het feit dat hij zijn diepste motivatie voor zijn dagelijkse handelen met ons durft te delen raakt mij.
Het verbaast mij ook dat iedereen klaarstaat om Samsom neer te sabelen, terwijl wij wel allemaal (ikzelf incluis) geroerd lijken te worden door beelden en verhalen van sporters die hun overwinningen toeschrijven of opdragen aan hun kinderen.
Het begon deze zomer met de finale van het EK-voetbal in Kiev toen de spelers van het Spaanse elftal direct na de huldiging hun kinderen het veld op sleurden.
Nog geen maand later wijdde de Zwitserse tennisser Roger Federer zijn zevende overwinningstoespraak op Wimbledon grotendeels aan de impact die de geboorte van zijn tweeling op zijn tenniscarrière had gehad.
Zo’n beetje gelijktijdig besteedde Cadell Evans tijdens de Tour de France een groot deel van één van zijn persconferenties aan zijn geadopteerde Afrikaanse zoontje. Volgens analisten een ‘fantastische steun in de rug’ voor deze goede zaak. De volgende dag zoomden alle camera’s tijdens het inrijden gewillig in op Evans die het handje van zijn zoontje vast heeft.
De latere Tour de France-winnaar Bradley Wiggens deed het een paar dagen later nog eens dunnetjes over door de wereld te vertellen dat hij de beginletters van de namen van zijn kinderen op zijn duimen heeft laten tatoeëren zodat hij daar tijdens zijn tijdritten constant op kan focussen.
Of ik moet mij vergissen, maar volgens mij heb ik geen wanklank gehoord op de verwijzingen van toch totaal verschillende sporters naar het enorme belang van hun kinderen op hun prestaties. Het verschil met een politicus die zijn kinderen aanhaalt als één van zijn voornaamste drijfveren voor zijn politieke handelen zie ik niet direct.
Stoempend over de Franse wegen, aangemoedigd door mijn twee grote helden, heb ik mijn stem voor 12 september dan ook vergeven en hoorde ik Axl Rose zingen: