'Vindt u de verkleuring van Nederland te snel gegaan?' vroeg Kelder aan Alexander Pechtold. Niemand wees hem op het racistische karakter van die vraag
De uitzending van Pauw & Jinek van 28 februari zal vooral een plekje in het collectieve geheugen krijgen door de stevige kritiek op Jan Roos, die de door hem benoemde Nederlandse waarden zelf op walgelijke wijze verkwanselt. Het was de ‘Jan Roast’, zoals ik ergens op Twitter langs zag komen.
Maar wat bij míj vooral is blijven hangen, is de vraag die Jort Kelder aan Alexander Pechtold stelde: “Vindt u de verkleuring van Nederland te snel gegaan?” Dat Jan Roos hem niet in de rede viel, dat mag geen verrassing heten, maar ik viel zowat van mijn stoel van verbazing toen geen van de andere tafelgenoten hem wees op het racistische en destructieve karakter van zijn vraag. Door te vragen naar de zogenaamde verkleuring van Nederland (is wit overigens geen kleur?), impliceer je namelijk dat Nederland wit is. Wit is de norm.
Door bijna terloops vast te stellen dat Nederland wit is, zeg je ook dat mensen die niet wit zijn, dus geen Nederlander zijn. Dat wordt in de logica een syllogisme genoemd, waarbij de conclusie, de laatste zin, automatisch voortvloeit uit de twee voorgaande assumpties.
Nederlanders zijn wit Jan is zwart Jan is geen Nederlander
Het moge duidelijk zijn: met deze redenering zet je een aanzienlijk deel van de mensen die zich in Nederland bevinden, buitenspel. En hoe zat het ook alweer met Artikel 1 van de Grondwet? “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”
Het buitensluiten van mensen lijkt sowieso bon ton in deze campagnetijd. Er is bijvoorbeeld al veel geschreven en gezegd over de zogenaamde Nederlandse identiteit, over “onze” waarden en normen. Die discussies nemen soms absurde vormen aan, bijvoorbeeld als politici zich druk maken over “verstopeitjes”, of als er #ophef ontstaat omdat de Publieke Omroep mensen prettige feestdagen wenst. Dat betekent niet dat een discussie over identiteit zinloos is. Ook al geloof ik zelf niet in het bestaan van een uniforme, unieke Nederlandse identiteit, het kan geen kwaad om met elkaar te praten over die tradities en waarden die ons binden.
Door het Nederlanderschap echter te koppelen aan huidskleur, ontneem je mensen die een huidskleur hebben die één of meerdere tinten donkerder is dan die van Jort Kelder, of die van mij, de kans om mee te doen. Terwijl we toch juist willen dat mensen méédoen? Zelfs als je bij een Kerstkoor gaat, je volstopt met paaseitjes, en één keer per jaar, lekker gezellig, met een fles prosecco naar de Gay Pride gaat, ben je geen Nederlander. Hoe hard je ook je best doet, je wordt er nooit één van “ons”.
De vraag van Kelder was geen ‘slip of the tongue’, maar hij kwam voort uit een breed gedeelde, maar impliciete assumptie: Nederlanders zíjn wit.
Je ziet de gevolgen overal. Als mensen met een donkerdere huidskleur zich uitspreken over het racistische symbool Zwarte Piet, dan moeten ze terug naar hun eigen land. Als Sylvana Simons praat over institutioneel racisme, moet ze haar mond houden. “Ken je plek.”
Emeritus hoogleraar Gloria Wekker maakt in haar boek White Innocence haarfijn duidelijk hoe witheid en Nederlanderschap met elkaar verweven zijn, en hoe veel mensen met bijvoorbeeld Indonesische, Afro-Caribische, Noord-Afrikaanse, Aziatische of andere wortels, vaak het gevoel houden dat ze er nooit echt bij zullen horen; soms door subtiele, soms door expliciete vormen van racisme en uitsluiting. Het wordt tijd dat we – iedereen die zich in Nederland bevindt – ons uit gaan spreken tegen de witte normativiteit, en dat we elkaar er op aanspreken, vriendelijk doch dringend, als we toch impliciet anderen uitsluiten. We dragen collectief verantwoordelijkheid voor een gelijkwaardige samenleving.
Wie gisteren Nieuwsuur en Pauw & Jinek heeft gezien, kon zien dat kritische journalistiek zeer effectief kan zijn. Hulde dus voor met name Tweebeeke en Jinek. Maar ik mag hopen dat een vraag waarmee miljoenen Nederlanders buitenspel worden gezet, niet zomaar meer gesteld kan worden zonder dat ertegenin gegaan wordt.
Martijn Dekker is kandidaat-Tweede Kamerlid voor Artikel 1 en docent aan de Universiteit van Amsterdam