Politieke leiders houden niet van onafhankelijke geesten in hun omgeving
Vorige week verloor de Liberal Party in Canada de verkiezingen. Niet zomaar, ze kreeg een pak slaag. Dat zegt niet alles in Canada. De conservatieve partij die nu de meerderheid heeft, daalde ooit tot twee zetels, als ik me goed herinner. Interessanter is dat de leider van de Liberal Party, Michael Ignatieff, verantwoordelijk is of wordt gehouden voor de nederlaag. Ik weet niet of dat terecht is en of de omstandigheden waaronder Ignatieff de partijleiding overnam daarin meespeelde (hij verbleef tot vier jaar geleden grotendeels in het buitenland) maar wat ik interessant vind is dat een intellectueel faalde in de politiek.
Ik heb me al eerder afgevraagd of het misschien onvermijdelijk is dat intellectuelen vastlopen. Dat was in de context van het tegenvallende presidentschap van Barack Obama. Misschien moet je niet hopen op een te intellectualistische president, dacht ik toen. Over het geheel genomen vergaat het intellectuelen niet zo goed in de politiek. Ignatieff is zeker een fascinerend figuur, schrijver van artikelen die uitdaagden, stelingnames die provoceerden, zoals zijn steun voor de oorlog in Irak (tot hij zich daarvan bekeerde) en schrijver van een biografie van Isaiah Berlin. Blijkbaar is hij er niet in geslaagd zijn kwaliteiten als journalist, denker en spreker over te brengen naar zijn politieke rol. Ergens moet je een vertaalslag maken naar praktische politiek, geïnspireerd door een goed verstand en een intellectuele achtergrond.
Maar het is opnieuw een indicatie dat politiek en zwaar denkwerk niet goed samengaan – of omgekeerd. De meeste grote denkers laten politiek aan zich voorbij gaan. Een van de grote uitzonderingen was Daniel Patrick Moynihan, de socioloog die bloeide als senator van New York. Misschien moet je het ook niet willen, van die vrijdenkers in de politiek.
Maar toch, er is een enorm gat in het publieke debat, ook in Nederland, juist omdat de politici geen bijdrage leveren aan werkelijk interessante discussies. Frits Bolkestein, hoewel soms pseudo intellectueel, heeft in elk geval wel meegediscussieerd over allerlei interessante onderwerpen. Maar hij is een uitzondering. Paul Kalma, hoofd van de Wiardi Beckman Stichting, werd als kamerlid gedumpt omdat ze in de fractie niets aan hem hadden – te vaak afwijkende opinies, dat krijg je als je zelfstandig nadenkt. Hirsi Ali, onafhankelijk in alle opzichten, functioneerde evenmin als kamerlid.
Het onvolprezen nummer van de Groene Amsterdammer over de tien grootste problemen van Nederland signaleerde tussen neus en lippen de beperkte kwaliteit van onze kamerleden. Ik kan daar ver in meegaan. Veel beroeps carrière planners, die vooral in de kamer zitten om later bestuurder te worden. Ze moeten de regering controleren maar zouden liefst zelf in die regering zitten – kijk naar al die staatssecretarissen in Rutte/Wilders: ex-kamerleden. Veel specialisten, bij D66 veel ex-ambtenaren die weten hoe ze de begroting moeten lezen of anderszins uiterst deskundig zijn – met cijfertjes. Maar weinig origineel denkwerk, zelden een spannend artikel of een uitdagende stellingname. Ronald Plasterk, een van de weinige zoniet de enige hooggeleerde die de moeite heeft genomen zich in het politieke handwerk te bekwamen, is vooral bezig zichzelf neer te zetten als volgende leider van de PvdA. Intellectueel uitdagen is daarvan niet een onderdeel.
Is het onvermijdelijk? Moeten kamerleden gewoon werkbijen zijn en niet interessante denkers? Misschien is het de enig mogelijke uitkomst van ons bizarre systeem van kandidaatstelling maar goed is het niet. De politiek heeft meer morele zeggingskracht, meer aan de samenleving te bieden als ze interessante denkers herbergt die niet kijken wat de opiniepeilingen vertellen maar de opinie beïnvloeden.
Onvermijdelijk? Misschien. Voor zover ik kamerwerk heb gezien, van enige afstand dat moet ik toegeven, is het niet de meest interessante bezigheid voor een denker of freischwebende intellectueel. Dikke pakken papier of geestdodende commissievergaderingen of oppervlakkige hoorzittingen. ’t Is niet de moeite. De meest succesvolle kamerleden – waarbij het al begint dat succes wordt afgemeten aan in het nieuws zijn – zijn de mensen die hypes gebruiken of kleine onderwerpen in hun tanden nemen en ermee aan de haal gaan. Grote ideeën zijn niet populair, een debat over echt liberalisme met de eerste liberale premier sinds Cort van der Linden vindt niet plaats. Hakketak en klein bier, daar gaat het over. Discussie in het parlement (op zich al een interne tegenspraak) is nooit interessant. Het kan politiek scherp zijn, zeker, maar inhoudelijk is het zelden de moeite waard.
De media dragen daar ook aan bij. Amusementsprogramma’s als Pauw en Witteman en de EO jongens bieden niet het platform voor interessante discussies. Weinig programma’s hebben daar wat aan bij te dragen (waarbij overigens de EO beter is dan menigeen).
Willen we wat we krijgen? In elk geval accepteren we het. We krijgen als samenleving de politici die we verdienen en dat zijn, haast per definitie, degenen die we hebben. Hoe breek je daar doorheen? Het probleem is dat in ons systeem de partijleiders dat moeten doen. Zij moeten interessante mensen op de lijst zetten, een kans geven, vragen mee te denken en dat dan ook waarderen in plaats van hen af te serveren (zie Kalma). Zal het gebeuren? Ik verwacht er niets van. Politieke leiders houden niet van onafhankelijke geesten in hun omgeving. Zo blijft er een scheiding bestaan tussen de intellectuele sfeer en de politieke sfeer. Formeel luisteren die wel naar elkaar en beïnvloeden ze elkaar, maar in de praktijk ligt er tussen beide een onoverbrugbare kloof. Dat is jammer en dat is schadelijk voor de samenleving. Als de grondslagen nooit ter discussie komen dan zijn we gedoemd aan de marge te rommelen. Politiek is van kleine marges zei Joop den Uyl. Hij had gelijk, maar dat hoeft niet zo te zijn.