Kamerleden moeten er bij minister Asscher op aandringen zijn inburgeringsbeleid te evalueren, in plaats van oplossingen te bedenken op basis van aannames. Leer eerst van lessen uit het verleden, en kom dan met een echt vernieuwend plan.
Sinds de invoering van de nieuwe Wet inburgering is het aantal nieuwkomers dat op tijd slaagt voor het inburgeringsexamen gehalveerd, concludeerde de Rekenkamer vorige week. Vanaf 2013 zijn nieuwkomers zelf verantwoordelijk voor het regelen van hun inburgering en het vinden van een geschikte cursus. Terwijl de reden dat zij een inburgeringscursus moeten volgen nu juist is dat zij de taal niet spreken en hun weg in dit land nog niet kennen.
Dat dit paradoxale beleid niet zou werken, was voor deskundigen uit de praktijk al duidelijk voordat het bij wet werd vastgelegd. Hun voorspelling is nu werkelijkheid geworden: een integratiefiasco dat voor de gedupeerde nieuwkomers nog slechts gedeeltelijk kan worden opgelost.
Vorige week bevestigde de Rekenkamer dat het huidige beleid niet werkt. Een conclusie die VluchtelingenWerk Nederland deelt. De daaropvolgende reacties uit de politiek baren ons zorgen. Een aantal partijen pleit voor strengere sancties op het niet op tijd behalen van het inburgeringsexamen. Zij negeren daarmee simpelweg de bevindingen hierover van de Rekenkamer. De overige partijen willen ‘de marktwerking in de inburgering terugdraaien’ en ‘de regie terugbrengen naar de gemeenten’. Zij hebben een te rooskleurig beeld van de vorige Wet inburgering.
Want 20.000 (1 op de 10) inburgeringsplichtigen die nog onder de vorige wet vallen, hebben tot op de dag van vandaag het inburgeringsexamen niet gehaald. En de slagingspercentages van de vorige wet kun je niet zomaar vergelijken met die van de huidige wet. De examens zijn in 2013 verzwaard, en onder de vorige wet waren ook ‘oudkomers’ inburgeringsplichtig. Zij woonden vaak al jaren in Nederland, en hadden daarom veel minder moeite met het examen.
Bovendien was onder de vorige wet ook al sprake van marktwerking. Maar omdat de gemeenten verantwoordelijk waren, waren zij de inkopende partij. Dat had veel voordelen, maar ook een perverse prikkel: sommige gemeenten kozen voor goedkope, korte trajecten. De redenering was dan: hoe sneller de inburgeraar het examen haalt, hoe sneller hij of zij aan het werk kan, dus hoe korter de afhankelijkheid van een uitkering.
Politici die nu met kant-en-klare oplossingen komen, lezen selectief in het rekenkamerrapport. De opstellers concluderen dat de huidige Wet inburgering is “ingevoerd zonder de mogelijke gevolgen in de praktijk na te gaan.” De Rekenkamer raadt de minister aan meer informatie te verzamelen voor een “goede effectmeting van het beleid”. Zo ontbreken belangrijke gegevens over het opleidingsniveau, herkomstland, en de manier waarop nieuwkomers zich voorbereiden op het examen. Ook is er een betere inspectie nodig om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de cursussen. Intussen moet de uitvoeringspraktijk vooral “tijd en rust gegund worden.” De Raad van State adviseerde dit bij het wetsvoorstel in 2013 eveneens.
In de haast om snel met een oplossing te komen, lijken politici juist over deze conclusies en aanbevelingen heen te hebben gelezen. Zonder goede evaluatie van het huidige beleid voeren we een debat op basis van aannames in plaats van feiten. Wij vrezen dat tienduizenden nieuwkomers over een paar jaar tegen de problemen van een nieuwe Wet inburgering aanlopen – wederom gebaseerd op politiek wensdenken en partijideologie.
Een Kamermeerderheid heeft minister Asscher om een evaluatie van het inburgeringsbeleid gevraagd. Maar de minister heeft nog geen concrete stappen daartoe gezet. In plaats van het voer en van een voorbarige fact-free discussie over een stelselwijziging, zouden oppositiepartijen de minister aan moeten sporen haast te maken met deze evaluatie. Want alleen op basis van een goede effectmeting kan men nadenken over echt vernieuwend inburgeringsbeleid. Met de juiste balans tussen eigen verantwoordelijkheid en ondersteuning van de overheid.
Want inburgering is te belangrijk om aan de waan van de dag over te laten.