Ik maak mij zorgen over de hardleersheid van alle eenmans-CIDI's die Israël steeds weer door dik en dun verdedigen
Alom horen wij dezer dagen weer spreken over ‘toenemend antisemitisme’. Geen zich respecterende columnist, of hij of zij laat zich er over uit. Opiniestukken en ingezonden brieven bij de vleet. Sociale media die er bol van staan. Niet aflatende aandacht in radio- en TV-programma’s. Joden, sommige met posities, anderen anoniem, ‘omwille van hun eigen veiligheid’, die melden dat zij zich ‘angstig, wanhopig en eenzaam’ voelen, omdat sommigen in Nederland kennelijk openlijk ‘de dood aan de joden kunnen verkondigen’. Alsof die verwerpelijke slogan zonder aanleiding uit de lucht komt vallen.
Ook ik ben wanhopig -en woedend- maar niet in de eerste plaats daarover. Mijn gemoed is verstikt over het feit dat Israël voor de derde keer in zes jaar daadwerkelijk en grootschalig dood en verderf zaait in Gaza, en dat veel joodse instanties, organisaties en individuen in Nederland zich geroepen voelen dat voor de derde keer te rechtvaardigen en goed te keuren, nazeggend wat de gelikte Israëlische regeringsvoorlichting en de dito geoliede propaganda, en het trouwe doorgeefluik daarvan in Nederland, het CIDI, hun daarover voorzegt. Ik voel mij eenzaam over het schier collectieve onvermogen van de ‘joodse gemeenschap’ –de Joodse Omroep geeft ruimte aan ander geluid en het Nieuw Israëlitisch Weekblad klinkt voor zijn doen opvallend weinig martiaal – om ook maar de geringste afstand te nemen van het gedrag van de Israëlische staat, vooral als het land ten oorlog trekt, onder voorwendselen die elke keer weer achteraf vals zijn gebleken. Daarover houdt die gemeenschap zich muisstil. Zelfs geen publieke oproep tot een staakt-het -vuren kan er af, van de anders toch zo met moraal geobsedeerde rabbijnen. Moreel leiderschap is hier: Israël niet voor de voeten lopen.
Ik maak mij zorgen over de hardleersheid van alle eenmans-CIDI’s die Israël steeds weer door dik en dun verdedigen, met ritueel geformuleerde clichés over ‘het Handvest’ en ‘de raketten van Hamas’, -een oorlogsmisdaad, zeker- aangevuld met enkele nieuw opgepoetste mantra’s. Israël handelt uit ‘zelfverdediging’, waarop het kennelijk een monopolie heeft, Hamas maakt gebruikt van ‘menselijke schilden’, alweer een oorlogsmisdaad, maar nu een waarvoor ik nog geen spat van bewijs gezien heb. Ik word geacht te geloven dat Israël alles, echt alles doet om de Palestijnen in Gaza te beschermen, maar dat Hamas dit nobele streven versjteert. Die 1400 doden en 7000 of meer gewonden, velen met geamputeerde ledematen, levenslang geïnvalideerd: keurig proportioneel geweld allemaal, niet eens ‘collateral damage’ van de Israëlische beschietingen, nee gewoon louter en alleen de schuld van Hamas. Ik vraag mij werkelijk af: hoe goedgelovig of stompzinnig denken die propagandisten eigenlijk dat ik ben?
Ik ben al veel langer beducht voor de naar binnen gekeerde houding en de morele prioriteitstelling van vele joodse instanties, die eendrachtig in het geweer komen als naar hun gevoelen traditionele gebruiken als besnijdenis en koosjer slachten onder druk komen te staan, wat hun volste recht is, maar in wier moreel universum de woorden ‘Palestina’ en ‘bezetting’ niet of zelden voorkomen, omdat zij die begrippen alleen al ervaren als verraad aan hun grote liefde op afstand: Israël. Ik ben angstig dat die kritiekloze houding ten aanzien van Israël als een boemerang zal werken. Ik vrees die vorm van identificatie en ik zie met lede ogen dat van anderen, Moslims voorop, op hoge toon verlangd wordt dat zij het onderscheid tussen ‘joden’ en ‘de staat Israël’ wel nauwgezet in al hun uitingen in acht nemen. De joodse instanties en de brievenschrijvers en columnisten, de krantenredacteuren en de twitteraars, de philosemieten zoals de Islamofobe Christenen voor Israël, allen laten zij het in dit opzicht zelf schromelijk afweten. ‘Israël en de joden’, voor hen is het een pot nat, eens te meer als de Merkavatanks hun granaten spuwen over Gaza.
En ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat ‘het toenemend antisemitisme’ de beste vriend is van sommigen in de joodse gemeenschap -en anderen-, die het gebruiken om de discussie over Israël te verleggen en te smoren, de critici van het Israëlische optreden de wacht aan te zeggen en te belasteren, de gelederen te sluiten, en vooral: die zonder antisemitisme dreigen in een identiteitscrisis te vervallen.
‘Der Feind macht uns zum Volk’, schreef Theodor Herzl lang geleden; het lijkt alsof sommigen van die constatering uit pogromtijden ook vandaag de dag vooral geen afstand willen doen. Een afgerukte keppel, en twee kartonnen borden met een Hitlersnor en drie ISIS-vlaggen in een ‘pro-Palestina betoging’, ik vind het abject, en op geen enkele wijze ‘pro-Palestijns’ vooral, integendeel, maar wie doet of er jodenvervolgingen voor de deur staan, is het zicht op de verhoudingen kwijt of het pad van de demagogie opgegaan. Overigens, bij het enthousiasme van de moskee, en Marokkaanse en Turkse organisaties voor ‘de Palestijnse zaak’, mag ook een vraagteken worden geplaatst; menige Nederlandse Palestijn heeft het idee dat hun zaak gekaapt wordt en dat een territoriaal conflict religieus wordt geherinterpreteerd, zeer tegen hun zin.
En tenslotte vrees ik al jaren dat de joodse argwaan tegenover de buitenwereld, hoe begrijpelijk wellicht, tezamen met de heiligenverering van Israël, op een dag een self-fulfilling prophecy zullen blijken; dat er inderdaad geroepen zal worden ‘dood aan de joden’ en dat joden dan vol onbegrip zullen zeggen: ‘zie je wel, we hebben het altijd al geweten, de gojim zijn nooit te vertrouwen’. Dan is de cirkel rond, en van dat idee, daar lig ìk wakker van. Jaap Hamburger, vz. bestuur Een Ander Joods Geluid