De sector die van iedereen flexibel werken eist kent zelf de meeste vaste contracten
De merites van flexibele arbeid zijn vanuit economisch perspectief inmiddels uitgebreid besproken. Tegenover groter gemak waarmee werkgevers op de conjunctuur in kunnen spelen staat grotere onzekerheid voor werknemers. Tegenover hogere prestatie-prikkels voor werknemers staat afbrokkeling van loyaliteit tussen werkgever en werknemer. En tegenover theoretische voordelen op de lange termijn staan reëel bestaande overgangsproblemen.
Afweging van de economische voor- en nadelen is inzichtelijk maar niet zaligmakend. Het politieke perspectief is minstens zo inzichtelijk. Politiek is – in de woorden van Lasswell – ‘about who gets, what when and how’. En daar een vast contract zeer prettig is voor een werknemer, is de vraag wie wel en wie niet een vast contract heeft een politieke vraag.
Figuur 1 geeft weer het percentage van de werknemers met een vast contract in procentpunten afwijking van het gemiddelde percentage in Nederland (70,3%). De sector met het hoogste percentage werknemers met een vast contract is de financiële sector.
Ten tweede stellen analisten uit de financiële sector zelf (kredietbeoordelaars, obligatiebeleggers, bijzonder hoogleraren) steevast dat flexibiliteit economisch heilzaam is. Zij schrijven aan iedereen een economisch recept voor dat zij zelf niet in willen nemen.
Ten derde is de financiële sector de best betaalde sector van Nederland: de gemiddelde salarissen zijn 60% hoger dan het gemiddelde loon in de rest van de economie. Het vaste contract kan dus niet begrepen worden als compensatie voor een laag salaris. Daarbij heeft de financiële sector bovendien al jaren de hoogste loonstijgingen. De lonen stegen in Nederland in de periode 2000-2012 gemiddeld met 35%. In de financiële sector stegen de lonen met 15% extra.