'Ook dit jaar zal mijn dochter naar Zwarte Piet staan zwaaien. Hij heeft krulhaar en een bruine huid, net zoals Johanna, het klasgenootje van mijn dochter. Zijn huid is vies'
Mijn dochter van drie jaar is er zo eentje. Ze zegt dingen tegen wildvreemden waardoor ik uit plaatsvervangende schaamte door de grond zou kunnen zakken. Als we op een dag voor de kassa staan om af te rekenen, roept ze tegen de kassière:
“Je bent een beetje dik, hé?”
“Waarom heb je dat nou gezegd?”, vraag ik haar thuis.
“Omdat ze er niet uit kon.”
Mijn dochter wist niet van het deurtje achter de kassière. Ze maakte zich zorgen dat de mollige mevrouw tussen de lopende band en de kassa klem zat. Mijn gene had dus meer te maken met mij en minder te maken met de intentie van mijn peuter.
Ja, vrouwen maken zich druk om hun uiterlijk. Haar aandacht voor het overgewicht van de kassière had daar echter niets mee te maken. Mijn dochter is drie. Ze ziet het anders.
De laatste tijd hebben we het vaker gehad over het uiterlijk, met name huidskleur. Toen we samen een plaatje van Assepoester zaten in te kleuren zei ik tegen haar dat ze het krijt van ‘huidskleur’ moest pakken. Op het waskrijt zelf stond de naam van de kleur volgens Crayola, het Amerikaanse bedrijf dat de waskrijt fabriceerde: ‘peach’. Toen begon ze uitgebreid over een meisje in haar klas te vertellen.
“Johanna is bruin, hè?”
“Wie?”
“Johanna van school. Ze is bruin. Ze is niet vies, hè? Ze hoeft niet in bad te gaan, toch, mama?”
Johanna was een nieuw meisje op de peuterspeelzaal. Haar vader is Antilliaans.
“Ja, inderdaad. Johanna is bruin. Maar ze is niet vies. Haar huid is gewoon bruin.”
“Oh.”
“Tiana, de prinses met de kikker, is ook bruin.” Ik wees naar de voorkant van haar kleurboek van de Disneyprinsessen. “Mooi, hè?”
“Abi is ook bruin.” Abi was een meisje op televisie.
“Ja, Abi is ook bruin. De mama en papa van Abi komen uit Suriname.”
Mijn kind wilde weten of de bruine huid van haar vriendinnetje vies was. Ik vraag me af hoe ze daar op komt. De vraag komt op een ongelukkig moment – een moment waarop de maatschappij om ons heen zich bezighoudt met schmink, huidskleur en racisme.
Misschien ziet mijn dochter bruin en denkt ze aan modder die onder de douche weggewassen moet worden. Het kan ook zijn dat ze de afgelopen paar jaar het Sinterklaasfeest erg bewust heeft meegemaakt. We hebben ooit samen naar het Sinterklaasjournaal zitten kijken hoe de vriendin van Pietje Verliefd in de schoorsteen van de stoomboot van Sinterklaas vastzat.
Roet was je af in bad. ‘Vies’ is echter voor mijn peuter te vergelijken met ‘dik’: het begrip heeft nog geen lading. Kinderen en hun ouders hebben het voortdurend over vies en schoon, en dat vies niet goed is. Maar het karakteriseren van een bruine huid als ‘vies’ ziet mijn dochter op een andere manier dan ik het zie. ‘Vies’ is voor haar een observatie zonder waardeoordeel. Met haar opmerking is niets mis.
Toch gaat het niet om haar huidige intentie. Want de associatie tussen ‘vies’ en ‘bruine huid’ zou met de tijd wel een ongunstige lading kunnen krijgen. Naar aanleiding van de befaamde ‘ Doll Test ‘ – of ‘Poppen Experiment’ – is aangetoond dat negatieve associaties met een donker gekleurde huid vanaf een jonge leeftijd worden aangeleerd. Zo’n zeventig jaar geleden voerden de Amerikaanse psychologen Kenneth en Mamie Clark de test uit onder kinderen die op gescheiden – witte en zwarte – scholen zaten. Deze test levert vandaag de dag dezelfde resultaten. Kleuters vinden bruine poppen lelijk, gemeen, slecht en minder leuk om mee te spelen – zelfs de kleuters die op de bruine poppen lijken.
Ook dit jaar zal mijn dochter naar Zwarte Piet staan zwaaien. Hij heeft krulhaar en een bruine huid, net zoals Johanna, het klasgenootje van mijn dochter. Zijn huid is vies. Volgens een meerderheid van Nederlanders moet Zwarte Piet niets veranderen aan zijn uiterlijk, omdat het om een onschuldig kinderfeestje gaat. Ze zeggen dat zijn bruine huid een racistische lading krijgt door volwassenen, niet door kinderen.
Dat is waar. Een kind van drie ziet het anders. Gezien de Doll Test zal dit echter met de tijd veranderen. Hoe ouder mijn dochtertje wordt, hoe groter de kans dat haar onschuldige associatie tussen ‘vies’ en ‘bruin’ zal uitmonden in de neiging om zwarte poppen te laten liggen. Of het nu aan Piet ligt of niet, ik kan weinig doen tegen de impliciete uitwerkingen van cultuur, media of maatschappelijke verhoudingen op haar beeldvorming van donker gekleurde huid. Thuis zal ik wel proberen om de uitwerking te corrigeren – en zodanig het ‘huidkleurige’ waskrijt een nieuwe naam geven: ‘perzik’.