De discussie over hogere straffen voor plegers van geweld tegen hulpverleners begint het niveau van een hysterie te naderen
Allemaal voelen we woede in ons opkomen als voor de zoveelste keer de media ons melden dat politieagenten belaagd zijn door tuig van de richel, of als we weer horen dat ambulance-medewerkers tijdens hun werk met de dood bedreigd zijn. Menig gezagsdrager beseft de aanwezigheid van deze gevoelens van afschuw in de samenleving en speelt er handig op in.
Mijn mening vat ik samen in twee stellingen:
1. Extra juridisch onderscheid maken tussen gewone burgers en werknemers met een publieke functie is ondoenlijk en de pogingen daartoe zijn ongewenst.
2. In het huidige Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering zijn genoeg aanknopingspunten aanwezig om veroordeelden voor lichamelijk geweld of mishandeling zwaardere straffen te laten krijgen. De rechters blijken de eisen van de officieren van justitie in deze zaken in hoge mate te volgen.
Een paar dagen geleden (meer precies: op 20-11-2010) kreeg de Tweede Kamer een brief met een bijlage toegestuurd van Mr. Ivo Opstelten, de Minister van Justitie en Veiligheid. De brief heeft als onderwerp ‘Aanbieding van onderzoek naar straffen bij agressie en geweld tegen publieke ambtsdragers’. De bijlage was een rapport ( Lodewijks e.a. ) getiteld ‘Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers’, gemaakt door medewerkers van het Instituut voor Slachtofferkunde van de Universiteit van Tilburg. Ik zal het hier hebben over de inhoud van de brief, hoewel ook de vorm van de brief van bedenkelijk niveau is.
Allemaal voelen we woede in ons opkomen als voor de zoveelste keer de media ons melden dat politieagenten belaagd zijn door tuig van de richel, of als we weer horen dat ambulance-medewerkers tijdens hun werk met de dood bedreigd zijn. Menig gezagsdrager beseft de aanwezigheid van deze gevoelens van afschuw in de samenleving en speelt er handig op in. Verleden jaar waarschuwde de Amsterdamse burgemeester Job Cohen tijdens een toespraak voor een gehoor van ambulance-personeel met emotionele stem. “Je blijft met je poten af van overheidspersoneel”. En nu Ivo Opstelten in krom Nederlands in de eerder genoemde brief: “Geweld tegen medewerkers met een publieke taak kan niet.”
Maar al deze populistische uitspraken geven geen pas. Niet alleen van ambulancebroeders moet je met ‘je poten afblijven’. Je moet van iedereen afblijven die dat niet wenst. Handtastelijkheden en andere vormen van onvrijwillig lichamelijk contact zijn altijd ongewenst en in onze wet ook altijd strafbaar. Het Wetboek van Strafrecht is hierover heel duidelijk, bijvoorbeeld artikel 300. En artikel 304 verzwaart de straf van de misdrijven als die gericht waren tegen een ‘ambtenaar’. In artikel 159 staat dat iemand die een brandweerman in de weg loopt tot zes jaar gevangenisstraf kan krijgen.
Wie zijn die mensen in publieke dienst? Opstelten lijkt de weg kwijt wat betreft de classificatie van deze personen. Eerst noemt hij ze ‘publieke ambtsdragers’, een statig begrip dat in geen Nederlandse wet voorkomt en verderop in zijn brief spreekt hij van ‘werknemers met een publieke taak’. De Tilburgse onderzoekers gebruiken een andere taal. Die spreken van ‘politiefunctionaris en ‘andere’ functionarissen’. Verderop blijken ook niet-ambtenaren te kunnen worden geklasseerd als publieke hulpverleners. Particuliere beveiligers van het CS in Amsterdam, of een boswachter en buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de Verenging Natuur en Milieu, of de conrector van een scholengemeenschap, zijn zij ‘kwalificerende’ beroepsbeoefenaren? Het maken van dit onderscheid is een gebed zonder end en leidt tot discriminatie.
Deze en de volgende alinea zijn een beetje technisch, maar belangrijk omdat ik erin wil aantonen dat Opstelten de Kamer verkeerd informeert. Gewoon doorbijten dus. Het aantonen van de eventuele toename of afname in geweld tegen deze beroepsgroepen zou mijnsinziens een kwestie moeten zijn van een aantal rechterlijke uitspraken in een paar tabellen zetten. De praktijk is anders. Er zijn volgens het Tilburgse rapport Lodewijks e.a. in Nederland slechts twee onderzoeken gedaan over deze vorm van straatgeweld: Een, gepubliceerd in 2001 ( Driessen e.a. ), en getiteld ‘Geweld tegen werknemers in de (semi) openbare ruimte’ en een veel aandacht trekkend rapport van 2007 ( Sikkema e.a. ) getiteld ‘Ongewenst gedrag besproken’. Helaas zijn beide onderzoeken alleen maar resultaten van ‘enquÍtes’ onder de publieke werkers, met een respons van 30%. In deze – voor betrokkenen zulke emotionele zaken – lijkt mij onderzoek dat enkel is gebaseerd op vragenlijsten ingevuld door betrokkenen onbetrouwbaar. Verder worden er in deze onderzoeken geen trends geconstateerd in de frequentie van de delicten.
In de brief aan de Tweede Kamer stelt Opstelten dat uit het rapport Lodewijks e.a. blijkt dat het met de aanpak van dit soort agressie de goede kant opgaat, omdat rechters nu wel de richtlijn tot strafverhoging volgen. Die conclusie is onjuist omdat er had moeten staan dat de officieren van justitie nu wel de richtlijn volgen. Uit zowel Lodewijkse e.a als uit het veel uitgebreidenere rapport uitgebracht in 2007 ( Van der Aa e.a. ) komt naar voren dat de rechters braaf de eisen van de officieren van justitie volgen.
Werkers in de publieke sector doen zwaar, moeilijk en vaak ondankbaar werk. Ze worden ook nog onderbetaald. Aan dat laatste zou iets gedaan moeten worden. Maar toen de politie in 2008 succesvol staakte werd de hele PvdA-elite ingezet – met Wouter Bos voorop, geholpen door Ex-CNV-er Doekle Terpstra, om de PvdA-minister Guusje Ter Horst te redden. Met succes want de politie is terug in haar hok en wordt nu verblijd met een dode mus: officieren van justitie eisen hogere straffen.