© cc-foto: 12019
Meer voedsel produceren op de grootschalige en uitputtende manier waarop dat tegenwoordig bijna overal ter wereld gebeurt, is juist níet de oplossing.
Steeds vaker zien we lege schappen die tot drie maanden geleden vol stonden met zonnebloemolie en we merken in onze portemonnee dat brood en andere graanproducten steeds duurder worden. Buiten onze grenzen nemen schaarste en inflatie veel ernstiger vormen aan: voedselprijzen in landen als Kenia, Kameroen of Senegal rijzen de pan uit en voedsel wordt voor grote delen van de bevolking letterlijk onbetaalbaar. Het wereldvoedselsysteem kraakt in zijn voegen.
De oplossingen liggen voor het grijpen, maar krijgen tot nu toe nauwelijks de kans om tot bloei te komen. Nederland kan internationaal veel invloed uitoefenen en zou die financiële en handelsmacht moeten gebruiken om duurzame, veerkrachtige en toekomstbestendige manieren van voedselproductie te stimuleren en te promoten. Kansen daarvoor zijn er genoeg: dinsdag 10 mei spreekt de Tweede Kamer over mondiale voedselzekerheid in tijden van oorlog en momenteel ontwikkelen de ministeries van Buitenlandse Zaken en die van Landbouw, Natuur en Voedsel hun nieuwe beleid voor de komende jaren.
De vraag waar de hele wereld mee worstelt is hoe de wereldwijde voedselcrisis, die in een stroomversnelling is geraakt door de oorlog in Oekraïne, opgelost kan worden. ‘Meer voedsel produceren’ zeggen veel landbouworganisaties, bedrijven en overheden. Maar meer voedsel produceren op de grootschalige en uitputtende manier waarop dat tegenwoordig bijna overal ter wereld gebeurt, is juist níet de oplossing. Het huidige intensieve landbouwmodel veroorzaakt biodiversiteitsverlies en één derde van de totale uitstoot van broeikasgassen. Inmiddels is 40 procent van al het land op aarde zó uitgeput en gedegradeerd dat voedsel verbouwen steeds moeilijker en duurder wordt als de bodem niet snel wordt hersteld, blijkt uit een recent rapport van de VN-organisatie tegen verwoestijning (UNCCD). Het conventionele landbouwmodel kan dus de prullenbak in, het is een dood spoor.
In plaats daarvan moet de wereld inzetten op toekomstbestendige manieren van voedselproductie en -ketens, die ecologische principes centraal stellen, gedragen worden door lokale gemeenschappen en vooral de lokale en regionale markt bedienen. Daar zijn legio voorbeelden van: voedselbossen in Costa Rica, ‘natuurlijke regeneratie’ in de Sahel gecombineerd met voedselproductie, of agroecologische landbouw en lokale voedselmarkten in Kenia. Allemaal door boeren, boerinnen en gemeenschappen zelf.
Maar wat is er nodig om dit soort toekomstbestendige, natuurinclusieve systemen op wereldschaal toe te passen? In eerste instantie geld. Onderzoek wijst uit dat slechts 9 procent van het Nederlandse ontwikkelingsgeld voor landbouw- en voedselprojecten in de afgelopen tien jaar is besteed aan agroecologische duurzame voedselproductie zoals gedefinieerd door de VN voedsel- en landbouworganisatie FAO. Dit percentage zal voor ander overheidsgeld niet veel hoger zijn. Als al het geld dat Nederland via verschillende kanalen jaarlijks besteedt aan landbouw- en voedselprojecten wereldwijd, vol wordt ingezet op natuurinclusieve landbouwproductie door lokale boeren en boerinnen, zal dat deze sector een enorme impuls geven. Nederland is namelijk als het om geld gaat geen klein landje. We hebben een belangrijke stem in ontwikkelingsbanken zoals FMO en internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank, die grote sommen geld beheren en investeren in onder andere de wereldwijde landbouwsector. Als die publieke gelden de kant van de toekomstbestendige landbouw op zouden rollen leidt dat gegarandeerd tot succes.
Een tweede voorwaarde om veerkrachtige en toekomstbestendige voedselproductie te laten floreren is dat internationale handelsregels drastisch worden omgegooid. De huidige handelsregels stimuleren juist de intensieve, destructieve landbouw en de zo kwetsbaar gebleken wereldwijde voedselketens. Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay bijvoorbeeld, zouden volgens de huidige tekst van het handelsverdrag met de EU dat in de maak is (EU-Mercosur), zelf geen exporttarieven meer mogen heffen op soja. Terwijl die exporttarieven er juist voor zouden zorgen dat niet-duurzame soja duurder wordt, ten gunste van producten die toekomstbestendig zijn geteeld. Nederland en de EU kunnen er via hun investeringsverdragen en handelsakkoorden voor zorgen dat overheden in Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en Aziatische landen meer ruimte krijgen voor eigen regulering, en dat is hard nodig om natuurinclusieve landbouw wereldwijd de ruimte te geven en alle landen hun eigen lokale en regionale voedselmarkt te laten ontwikkelen.
Kamerleden, bewindvoerders op de ministeries en beleidsmakers hebben met de ontwikkeling van nieuw beleid een uitgelezen kans om publiek geld en ons buitenlandse handelsbeleid te laten bijdragen aan de omslag naar een echt toekomstbestendig voedselsysteem. Een kans om met beide handen aan te grijpen!
cc-foto: 12019