Wat de gouden generatie onder het mom van vrijheid vergat, waren de lessen uit de Depressie-jaren
De babyboomer richtte zich, achteraf gezien, onbekommerd op het genot van snel geld in plaats van de wijsheid van het hart. Deze disbalans kwam uiteindelijk aan het licht nadat een financiële crisis van ongekende omvang was ontstaan. Het verhaal over babyboomers zoals een van hen het zelf ervaren heeft, de Britse schrijver Francis Beckett.
Nooit in de geschiedenis waren er op hetzelfde tijdstip zoveel mensen, met zoveel voorspoed, met zoveel vrijheid en met zoveel privileges als de generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog, de babyboom generatie. Vrijheid, blijheid, hebzucht en het niet nemen van verantwoordelijkheid – dat was, achteraf gezien, de grote lijn die deze generatie heeft gekenmerkt. In wezen is de financiële crisis de uiteindelijke confrontatie met de werkelijkheid geworden. Brits schrijver, historicus en biograaf Francis Beckett oordeelt weinig mild over zijn eigen generatie – ook al is dat hier niet het punt. Wat zijn analyse nu juist interessant maakt, is dat Beckett in wezen de samenleving als geheel een spiegel voorhoudt – hier volgt een herbewerking van zijn kritiek.
Ze kropen uit de baarmoeder en belandden direct in een wereld die zwanger was van nieuwe ideeën. Het groepsdenken, de natuurlijke vijand van creativiteit, was door de zinloosheid van de jarenlange oorlog (de Tweede Wereldoorlog) tijdelijk passé; een ruimer bewustzijn deed zijn intrede. De zuilen waren er nog wel, als relikwie van een vooroorlogse tijd, maar de politici die deze zuilen vertegenwoordigden, leken door alle verschrikkingen meer oog te hebben gekregen voor wederzijds respect en gedeelde belangen, dan voor het schoonvegen van eigen straatjes.
In 1946 weerspiegelde zich deze mentaliteit in Nederland bijvoorbeeld in de commissie-Van Rhijn, die de basis kon leggen voor de latere verzorgingsstaat, of in de progressieve hervormingsplannen van onderwijsminister Van der Leeuw, die de gewone man wilde laten studeren. Plannen als deze, die ontstonden in een economisch zware tijd, verraden dat de mensen toen gaven om waarden als solidariteit en verantwoordelijkheid, maar ook om een waarde als vrijheid (in geestelijke zin). Aan hebzucht had men toen een broertje dood – want bijvoorbeeld veel grote banken in het Westen waren (na de Tweede Wereldoorlog) opgeknipt in kleinere eenheden.
Over vrijwel de gehele linie verbeterde mede daardoor de kwaliteit van samenleven. Bijvoorbeeld de scholing, denk aan universiteiten die hun deuren zo ver hadden open gezet dat zelfs middenklassers massaal konden studeren; een unicum. En toen de babyboomers konden gaan werken, stuitten ze op een ander geluk: grootschalige stadsvernieuwingsprojecten hadden kort daarvoor korte metten gemaakt met verpauperde stadswijken. Ze konden dus goed wonen tegen een redelijke prijs. Bovendien was de economie hen gunstig gezind. De babyboomers groeiden namelijk op te midden van een van de langste perioden van economische groei (in Duitsland sprak men zelfs van een Wirtschaftswunder) – immers sinds de grote Depressie waren financiële markten effectief gemuilkorfd. Een gebrek aan banen was er mede daardoor niet. En voor wie onverhoopt toch niet kon werken was er het sociale vangnet, van werkloosheidwet tot ziektewet, regelingen als deze die tot ver in de jaren zeventig piekten als het ging om genereusheid; ook dat was een les uit het verleden die was geleerd (zo werd effectief de voedingsbodem van het fascisme weggenomen).
Een unieke generatie De babyboomers profiteerden van de unieke ruimte die de geschiedenis hen bood om tot volledige ontplooiing te komen. Dat roept de vraag op hoe ze het ervan af hebben gebracht. Hoe is deze uitverkoren generatie omgesprongen met haar maatschappelijke verantwoordelijkheid?
Nou…. niet al te best.
Toen ze eenmaal de leeftijd bereikten waarop ze de banen met de meeste verantwoordelijkheid konden bekleden, stuurden ze de samenleving richting open zee in plaats van een veilige haven – en dat allemaal omwille van eigen genot. De kredietcrisis en schuldencrisis kunnen dan ook gezien worden als stille getuigen van de heerschappij van de babyboomgeneratie.
Hoewel (dat moet gezegd) natuurlijk niet valt uit te sluiten of een wereld zonder deze generatie niet in nog slechtere conditie was achtergebleven – uiten sommige babyboomers vileine kritiek.
,,We hebben het verkwanseld,” stelde de Britse historicus en schrijver Francis Beckett, geboren in 1945, in het Britse opinieblad New Statesman. Volgens Beckett wisten de ouders van de babyboomers heel goed dat voor privileges strijd moet worden geleverd, maar wisten de babyboomers dat zelf niet. De gelukkige omstandigheden waarin babyboomers opgroeiden, creëerde de illusie dat waardevolle dingen vanzelfsprekend aanwezig zijn. Dus toen Beckett’s generatie aan de macht was, liet ze in alle ontspannenheid de teugels van de zelfbeheersing vieren. Ze was gevallen voor de verleiding om wat extra geld te verdienen ten koste van de waarden waar hun ouders nog voor stonden. Met alle gevolgen van dien.
Het is spijtig dat het zo is gelopen, maar toch ook weer niet geheel onverwacht. Want op materieel vlak mag de babyboomer dan veel geluk hebben gehad, op immaterieel vlak is dat volgens Beckett een heel ander verhaal.
Gebrek aan zelfbeheersing Wat de babyboomers in hun jonge jaren op school meekregen was het wereldvreemde idee dat iedereen zonder morren zijn vaste plaats in de samenleving te accepteren had. Tot 1969 gold in Nederland bijvoorbeeld het onderwijsmodel dat Thorbecke had bedacht in de klassenmaatschappij uit 1863. De technische school was er voor arbeiders, de middelbare meisjesschool voor huisvrouwen en de hbs voor de elite. Als een echo van de oude maatschappelijke orde was kruisbestuiving tussen de scholen zeldzaam, terwijl het moderne leven steeds meer verlangde naar een sociale ladder binnen handbereik. Het onderwijs van de babyboomers sloot dan ook slecht aan op de eisen die in de nieuwe tijd werden gesteld. Dat maakt een mens kritisch.
Wat ook niet aansloot waren de rigide opvoedingsmethoden waarmee ouders en docenten orde en respect afdwongen. Het vooroorlogse autoritarisme zat nog diep in de geest van de babyboom-ouders. Had je als kind iets fout gedaan, dan volgde een simpele correctie: de handen uitstrekken en het liniaaltje erover – de normaalste zaak van de wereld. Probleem daarbij was dat met onorthodoxe lijfstraffen babyboomers werden voorbereid op een autoritaire wereld die allang niet meer bestond. Ook dat maakt een mens, op z’n zachts gezegd, antiautoritair.
Wat de babyboom-ouders te laat inzagen was dat de dwang waarmee de gezagsonderwerping gepaard ging, de brandstof was voor het verzet dat hiertegen zou uitbreken. De geknechte en onderdrukte babyboomer verlangde naar vrijheid, maar dan wel op een obsessieve manier.
De populaire, liberale ideologie uit die tijd drukte dit onderdrukte verlangen perfect uit. Volgens de Russisch-Britse filosoof Isaiah Berlin, zelf een vluchteling uit het repressieve Rusland, konden objectieve, universele waarden voortaan niet meer met overtuiging worden verdedigd. Iedereen moest op zoek naar zijn eigen waarheid en niemand diende zich met de waarheid van een ander te bemoeien. Met andere woorden: vertrouw niet meer op het gezag, vertrouw niet meer op je medemens, vertrouw niet meer op humanisme, op het ‘hogere’, en – vooral – vertrouw niet meer op Waarheid – zoek het allemaal zelf maar uit. Alles was voortaan relatief. Kortom, het postmodernisme was geboren: het tijdperk van nihilisme, ruw kapitalisme (crony capitalism) en gecultiveerde innerlijke leegte.
De boodschap van de jaren zestig zette nogal wat in beweging. Een katholiek, die voortaan zonder problemen trouwde met een protestant. Een vrouw, die plots zonder verwijten kon kiezen voor een maatschappelijke carrière. Een schrijver, die zonder vrees kon dromen over een vrijpartij met een als ezel vermomde God. En zelfs het aller heiligste huisje, het koninklijk huis, bleek niet meer immuun voor kritiek.
Achteraf bleken volgens Beckett, de babyboomers niet onverdeeld gelukkig met deze verworvenheden. Sommigen verzetten zich tegen het vrije denken, ze verscholen zich achter de rigiditeit van dogmatici. Anderen omhelsden de vrijheid zo erg dat ze van God los leken. Maar wat de babyboomgeneratie verbond was een zekere mate van ongeremdheid: in de vrije wereld waarin alles gewantrouwd kon worden, wantrouwden ze zelfs die waarden die van belang zijn bij het nemen van goede beslissingen. Het draaide uiteindelijk slechts om hebzucht, wantrouwen en competitie.
De rekening Babyboomers als Dirk Scheringa en Rijkman Groenink gelden als boegbeelden van deze mentaliteit. Zij dwongen met hun financiële succes zoveel respect af dat de samenleving jarenlang een oogje toekneep voor hun schaduwkant – namelijk, dat de verkregen rijkdom ten koste van anderen was gegaan. Deze blindheid was mogelijk geweest omdat de heren hetzelfde deden wat de rest ook deed. In Nederland nam de laatste jaren de spilzucht toe (en daarmee ook de schulden), de vervuiling, het uiterlijke vertoon, het egoïsme. En bovendien nam ook de verwarring toe, want vrijwel niemand in de politiek sprak meer de Waarheid over zaken die er echt toedoen – dat deed er niet meer toe (geheel in lijn met de geest van het postmodernisme). Lang leve de vrijheid! En toen kwam de financiële crisis…
Wat de gouden generatie onder het mom van vrijheid vergat, waren de lessen van de grote depressie uit de jaren dertig. Teveel macht aan banken is schadelijk voor de democratie en bestaansonzekerheid creëert fascisme. De babyboomers hebben zo een monster gecreëerd in de vorm van een internationaal opererende financiële elite die zichzelf overladen heeft met macht en vooral schulden – die vervolgens worden afgewenteld op de samenleving. Vandaar dat respectievelijk Balkenende en Rutte historisch bezuinigden, mede om te compenseren voor gemaakte fouten aan de top. De echte schuldigen gingen vrijuit.
Dat deze onrechtvaardigheid überhaupt gebeuren kon – is een veeg teken dat de bezieling uit de wereld bezig is weg te lekken…