Het was en is altijd mijn bedoeling geweest om via de peilingen te laten zien wat de opinie van de kiezers is. Omdat ik denk dat bij een waar democratisch stelsel het oordeel van de burger een rol moet spelen.
40 jaar geleden kwam ik voor het eerst naar buiten met een politieke peiling. Het was bij het in politieke kringen invloedrijke “In de Rooie Haan”. Bij dit jubileum vind ik het boeiend om het verschil tussen toen en nu te analyseren. Niet op het terrein van de uitvoering van het onderzoek (hoewel op dat vlak ook heel veel veranderd is), maar op het terrein van de ontwikkeling van de politieke voorkeuren en de politiek. (Op deze plek bevindt zich mijn media-archief met veel publiciteit uit deze periode van 40 jaar). Juist door op dat verschil in 40 jaar in te zoomen kan beter begrepen worden, wat er tegenwoordig echt aan de hand is.
Met terugwerkende kracht kunnen we de jaren zeventig van de vorige eeuw beschouwen als een overgangsperiode tussen de verzuiling van de eerste helft van de 20 e eeuw en de fase waarin we nu zitten.
De Tweede Wereldoorlog is een belangrijke scheidslijn geworden binnen het electoraat. De vooroorlogse generatie, waarvan 80% niet meer dan Lager of Uitgebreid Lager Onderwijs heeft gehad, was sterk verzuild. De politieke partijen, zoals KVP, CHU, ARP, PvdA waren ieder een onderdeel van een eigen zuil. De politieke leiders waren ook echt de leiders van de kiezers binnen de zuil. Zij hadden veel krediet bij hun aanhang. Verschuivingen in uitslagen tussen verkiezingen waren klein.
Het opleidingsniveau van de naoorlogse generatie steeg snel. En naarmate die generatie een – steeds groter- deel van het electoraat ging uitmaken (vanaf eind zestiger jaren) werden de schommelingen binnen de uitslagen groter.
Het snel wegzakken van de drie confessionele partijen KVP, ARP en CHU werd -tijdelijk- gestopt door de vorming van het CDA (in 1976). Samen met PvdA en VVD haalden deze drie partijen tot het eind van tachtiger jaren nog 80% of meer van het electoraat.
De eerste aankondiging van grote fundamentele electorale veranderingen waren de Leefbaar partijen bij gemeenteraadverkiezingen in het midden van de jaren negentig. Sommige werden binnen enkele maanden na de oprichting al de grootste binnen de gemeenteraad (zoals in Utrecht en Hilversum).
De Tweede Kamerverkiezingen van 2002 zouden, als Pim Fortuyn niet kort ervoor was vermoord, een vergelijkbare uitslag gegeven hebben, maar dan op landelijk niveau. Mijn inschatting was dat de LPF dan meer dan 25% zou hebben behaald.
Inmiddels hebben we bij Tweede Kamerverkiezingen meegemaakt dat de PvdA een score haalde van slechts 15% (2002), het CDA van 9% (2012) en de VVD van 15% (2002). En bij peilingen hebben we al scores gezien van de PvdA van 6% en van de VVD van 10%.
We zien relatief nieuwe partijen, die bij verkiezingen al meer dan 15% hebben gehaald (D66, SP en PVV), terwijl ze bij peilingen al scores hebben gehaald boven de 20%.
Nog maar een klein deel van het electoraat is voor de Tweede Wereldoorlog geboren en daarmee is de ontzuiling vrijwel voltooid.
De naoorlogse kiezers zijn minder gebonden aan bepaalde politieke partijen. Maken veel minder deel uit van homogene groepen uit de bevolking. Was het vroeger zo dat over veel politieke onderwerpen binnen een zuil het overgrote deel van de kiezers hetzelfde standpunt hadden. Nu is dat veel minder het geval. Ook kiezers die op dezelfde partij stemmen kunnen op diverse onderwerpen fors van mening verschillen.
Er zijn wel bepaalde kenmerken van kiezers die een goede voorspeller zijn van de (groep) partijen waarop men zou kunnen stemmen. Enkele weken geleden heb ik daar een uitgebreide analyse over gepubliceerd.
Het grote onderscheid blijkt de “kansrijk indicator” te zijn. Of men door de grote veranderingen van de laatste 10 à 20 jaar vooral kansen of vooral bedreigingen ziet, blijkt een cruciale factor te zijn. Zeker gecombineerd met de beantwoording op de vraag of men zich zorgen maakt over de eigen financiële toekomst, zien we een groot verschil in politieke voorkeur.
Daarbij lijkt het alsof er twee parallelle werelden zijn ontstaan van kiezers die elkaars wereld niet begrijpen (en vaak zelfs verachten). Maar binnen die parallelle wereld zijn de kiezers nog steeds niet honkvast en kunnen ze snel van partijvoorkeur wisselen.
De samenwerking van de top van de verzuilde partijen voor de jaren zeventig, zorgde ervoor dat voor de leden van de zuilen per saldo een duidelijke winst werd behaald dankzij die samenwerking. Tot tevredenheid van de meeste leden binnen die zuil. Maar dat is nu veel minder het geval omdat de groep kiezers op een partij in feite een tijdelijke combinatie is van individuen. Die individuen nemen ook snel weer afscheid van een partij als men ontevreden is over de partij of de leider.
Bij de laatste drie verkiezingen in Nederland (GR, EP, PS) haalde geen van de partijen meer dan 16%. Terwijl in de vorige eeuw de grootste partij doorgaans meer dan 30% haalde. Dat bij de laatste Tweede Kamerverkiezing van 2012 de twee grootste partijen wel meer dan 25% haalden, kwam volledig op het conto van de tweestrijd Rutte-Samsom, waardoor bijna een kwart van de kiezers strategisch ging stemmen. (Dus niet de partij van de eerste voorkeur stemde, maar op de VVD of PvdA om Rutte of Samsom premier te maken).
En daar zitten we direct op de essentie van de problematiek van vandaag en morgen. Ons parlementaire democratisch stelsel (en trouwens van de rest van de Westerse wereld ook), paste goed bij de 19 e eeuw en een groot deel van de 20 e eeuw. Volksvertegenwoordigers van een stabiele homogene groep, die eens in de vier jaar gekozen worden. En vervolgens met dit mandaat vier jaar aan de slag gaan en daarbij besluiten nemen die door de kiezers worden gesteund of gedoogd.
Maar het electoraat zit niet meer zo in elkaar, terwijl het systeem in essentie nog precies zo is als in de loop van de 19 e eeuw bedacht.
Dat is niet een geïsoleerd probleem van het politieke stelsel, maar in feite van vrijwel alle instituties uit het verleden. Verticale top-down structuren, die steeds minder passen bij een bevolking die, dankzij de technologische ontwikkelingen (met name sinds de start van het internet) in steeds grotere mate zich horizontaal -over alle grenzen heen- organiseert en informeert en die instituties ook steeds minder nodig hebben. Iets wat ik in mijn boek “Dankzij de snelheid van het licht” uit 1995 al had voorspeld.
Als je het Nederlandse parlementaire systeem bekijkt dan blijft de kiezer sterk op afstand. Behoudens het stemmen op een partij (het is weliswaar op een persoon van een partij, maar de facto is het de partij), heeft de kiezer geen enkele directe invloed. Noch op de premierkeuze, noch op de samenstelling van de regering, noch op de keuze van de burgemeester, noch bij besluitvorming over (wets-)voorstellen. (Ten opzichte van de situatie in de meeste andere landen met een democratisch stelsel, is de directe invloed van Nederlandse kiezers lager). Het is de partij/volksvertegenwoordiger die een ongeclausuleerd mandaat krijgt tijdens de verkiezing. Tot de volgende verkiezing is er geen enkele vorm van formele terugkoppeling met de kiezers.
In de ruim 165 jaar sinds de invoering van dit systeem, is er amper wat veranderd. De invoering van de gekozen burgemeester en het correctief referendum is in het recente verleden door de Eerste Kamer in tweede instantie verworpen.
De combinatie van de ontwikkelingen bij het electoraat en de starre opzet van ons parlementaire democratisch systeem zorgt voor een onafwendbaar spiraal naar beneden. Het stelsel vraagt niet aan de politici om draagvlak onder de bevolking te organiseren. Men is in feite alleen maar bezig om meerderheden binnen de instituties zelf te organiseren. Dat creëert in grotere mate onvrede onder kiezers met name ten opzichte van de partijen, die op dat moment aan de macht zijn. Met als resultaat verkiezingsuitslagen die de regeerbaarheid bemoeilijken en de onvrede onder kiezers verder kan vergroten.
De verkiezingen van 2017 in Nederland zullen dit bij uitstek illustreren. De samenstelling van de Eerste Kamer zal daarbij een belangrijke factor betekenen. Je hebt minstens 4 partijen nodig om in de Eerste Kamer een meerderheid te vormen. Ook als in de Tweede Kamer een meerderheid gevormd zou kunnen worden van drie partijen, is de kans groot dat de samenstelling van de Eerste Kamer ervoor zorgt dat een vierde partij in de regering moet opgenomen worden. Maar de kans is ook sterk aanwezig dat er geen combinatie van drie partijen te vormen is met een meerderheid in de Tweede Kamer. En als de enige meerderheid die zo gevormd is er eentje is met de PVV erbij is de kans heel klein dat er dan een regering gevormd kan worden. Omdat het ernaar uitziet dat, behoudens de VVD, geen andere partij met de PVV gaat regeren.
Dus wat krijgen we dan? Een vier- of vijfpartijen-regering, waarbij de partij die 1 e of 2 e wordt (de PVV) niet in opgenomen is. De onvrede onder de kiezers is dan al bijna te voorspellen. PVV-ers voelen zich nog meer niet gehoord dan ze zich nu al voelen. En een kabinet van 4 of 5 partijen zal nog meer moeite hebben onder de eigen kiezers het enthousiasme erin te houden.
In maart 2019 vinden weer de verkiezingen plaats die leiden tot een nieuwe Eerste Kamer en het zou best kunnen zijn dat dit dan een uitslag geeft waardoor de steun voor het dan zittende kabinet verdwijnt.
Als de economie goed gaat en er geen andere grote problemen zijn dan kan zo’n situatie nog best een behoorlijk tijd voortduren. Maar als de samenleving grote uitdagingen kent, en er zijn wel een aantal duidelijke kandidaten op dit moment, dan is het een heikele situatie als de steun voor de regering en voor bepaalde maatregelen onder de bevolking klein is. Zeker als er tegelijkertijd sprake is van complexe besluitvorming door het grote aantal partijen.
Tegelijkertijd zien we ook een spanning door het verleggen van besluitvorming naar Europa, waardoor de inspraak van kiezers, de facto nog kleiner is, en ook niet bijdraagt tot tevredenheid met politiek, of politici.
Dit is een instabiel systeem, waarbij op diverse manieren het geheel onderuit kan gaan. Zelf denk ik dat als er over 40 jaar teruggekeken wordt op de periode tussen 2000 en 2025 dat dit gezien wordt als een periode waar het parlementaire stelsel uit de 19 e eeuw langzamerhand onderuit is gegaan en na een grote instabiele periode weer geleid heeft tot een nieuwe vorm van evenwicht. Beter passend bij de technologische ontwikkelingen van dat moment en de bevolkingssamenstelling.
Natuurlijk kunnen onze politici na de verkiezingen, zoals ze tot nu steeds hebben gedaan, de uitslag interpreteren als een vrijbrief om beslissingen te nemen, waarvan zij denken dat het in het belang is van hun partij en/of het land. Dat is immers conform de spelregels van het in 1848 ontworpen spel.
Maar als ze serieus zijn over het woord “hervormen”, waarmee je de afgelopen vier jaar werd doodgegooid, dan is de noodzaak groot de spelregels ingrijpend te wijzigen. Te zorgen dat kiezers een directere invloed hebben bij belangrijke keuzes (zoals premier, regering en burgemeester), maar dat het organiseren van draagvlak onder de bevolking een belangrijke component moet zijn voor het politieke proces.
Daarnaast is er een grote noodzaak om van een verticaal top-down systeem over te gaan naar een horizontaal systeem waar de verantwoordelijkheid veel meer bij de burger zelf wordt gelegd. Een inspirerend artikel daarover is geschreven door Mickey Huibregtsen in 2013 met als titel “Rebuilding Society from the Ground Up”
Dat ons parlement veel gefragmenteerder is dan vroeger, waardoor tweederde meerderheden moeilijker zijn te realiseren, mag geen reden zijn om niet onverwijld te proberen ingrijpende veranderingen in het stelsel en aanpak aan te brengen. Beginnende met veranderingen, waar geen grondwetswijziging voor nodig is, maar daarna ook met wijzigingen van de Grondwet. Maar ook met een hergroepering van onze politieke partijen, waar niet de relicten uit het verleden bepalend zijn voor de differentiatie.
De ontwikkelingen van de afgelopen 20 jaar binnen het electoraat, zullen alleen nog maar versterken. En de dreiging is groot dat als het niet goedschiks gaat het ergens in Europa kwaadschiks gaat met alle mogelijke gevolgen van dien.
Het tragische bij dit alles is, dat de Nederlanders absoluut niet ontevreden zijn met hun leven of hun land. Bij het jubileumonderzoek met 100 vragen gesuggereerd door de leden van het panel, zegt 71% dat ze gelukkig zijn. En 71% zegt trots te zijn dat ze Nederlander zijn. Maar de onvrede over de politiek is groot. (Vaak tot onbegrip van de politici en de mensen die dicht tegen de Haagse macht aan zitten, zoals het Sociaal Cultureel Planbureau). Een onvrede onder de Nederlanders, die vervolgens via hun stemgedrag bij verkiezingen (en de twee referenda die we hebben gehad) het besturen van het land moeilijker maakt. Vervolgens krijgen de kiezers de schuld van dit stemgedrag (zoals in het VK bij het referendum over Brexit). Maar aan het wegnemen van de echte oorzaken van deze reactie van de kiezers, wordt door de politiek niets gedaan. En dat betreft het gebrek aan echte invloed van de kiezers op het politieke systeem. Waardoor men ook het gevoel heeft dat de politiek vooral in het dagelijkse leven hindernissen opwerpt in plaats van een goed leven faciliteert. Door de invloed van de kiezers op de besluitvorming te vergroten en meer ruimte te laten voor de keuzes, die het dagelijks leven in de eigen omgeving betreft, kan voorkomen worden dat het politieke systeem volledig vastloopt met alle gevolgen van dien.
Het was en is altijd mijn bedoeling geweest om via de peilingen te laten zien wat de opinie van de kiezers is. Omdat ik denk dat bij een waar democratisch stelsel het oordeel van de burger een rol moet spelen. Niet per definitie om altijd te doen wat een meerderheid wil. Maar wel om de noodzaak te laten zien inspanningen te verrichten om te zorgen dat in ieder geval die meerderheden serieus genomen worden en er energie wordt besteed om zowel te begrijpen waar die andere mening vandaan komt en inspanningen doet om die te adresseren.
De noodzaak is alleen maar groter geworden. Ik hoop oprecht dat in de komende jaren de veranderingen van bovenaf ook echt worden ingezet, omdat als dit niet goedschiks gebeurt zal het kwaadschiks gebeuren.