Een jaar woonde ik voor onderzoek in een buitenwijk van Amsterdam en bijna een half jaar in een quartier chaud van Parijs. In beide landen brak regelmatig een stormachtig multicultureel debat uit
Een jaar woonde ik voor onderzoek in een buitenwijk van Amsterdam en bijna een half jaar in een quartier chaud van Parijs. In beide landen brak regelmatig een stormachtig multicultureel debat uit, in onderwerp variërend van de kwestie boerka tot het belang van nationale normen en waarden.
Soms proberen we het even, een dreun te geven tegen de opstaande muurtjes. Om voor de bakstenen muur een houten in de plaats te zetten. Nog dit jaar werd geprobeerd het woord ‘allochtoon’ af te schaffen -om plaats te maken voor ‘biculturele burger’, want dat zou verzachtend werken. Maar moet Nederland niet überhaupt iets doen aan het obsessieve gebruik van deze etnische terminologie, waarmee altijd de nadruk wordt gelegd op het ‘anders-zijn’?
Een jaar woonde ik voor onderzoek in een buitenwijk van Amsterdam en bijna een half jaar in een quartier chaud van Parijs. In beide landen brak regelmatig een stormachtig multicultureel debat uit, in onderwerp variërend van de kwestie boerka tot het belang van nationale normen en waarden. Opvallend is echter het grote verschil in de toon van het debat in politiek, wetenschap en media. In Nederland blijft men vanuit zijn verzuilingstraditie vasthouden aan etnische labels. Was je eerst een allochtoon, dan ben je nu een biculturele burger. In Frankrijk pakt men dit anders aan. Hier is iedereen met een Frans paspoort Fransman, waardoor de etnische groepslijnen veel minder worden benadrukt.
Hollandse Hokjesgeest ‘Allochtoon’, ‘Marokkaan’, ‘Turk’ – in het Jaarrapport Integratie 2009 gebruikt men die termen niet meer – tenminste, dit beweert men ten onrechte in de inleiding. Toch zitten ze vastgebakken in het Nederlandse vocabulaire. Dit is ook moeilijk te veranderen, want zowel in onderzoek als in beleid gaat men uit van deze indelingen. En hoewel dit beleid steeds meer is bedoeld ‘om bruggen te slaan’ tússen de verschillende groeperingen, wordt uit pragmatische overwegingen nog vaak gemikt op de afzonderlijke etnische groeperingen.
Inmiddels oud-minister Van der Laan zei nog niet zo lang geleden dat “migranten moeten kiezen voor Nederland”. Maar moet er in het maatschappelijke debat dan ook niet iets veranderen aan de inkadering van deze individuen, waarmee altijd wordt verwezen naar hun ‘anders-zijn’? Of zoals Cohen in zijn boek ‘Binden’ stelt: het is de mate waarin ‘wij’ bereid zijn om vreemdelingen en allochtonen in onze samenleving op te nemen als volwaardige burgers die bepaalt in hoeverre ‘zij’ worden geaccepteerd in ons midden. Hierbij doet het verder nauwelijks ter zake in hoeverre de groepering ‘goed is geïntegreerd’.
Franse Fraternité? Frankrijk pakt dit heel anders aan. Een Fransman ben je, in ieder geval op papier, zodra je de Franse nationaliteit hebt verkregen. De ‘nieuwe Fransen’ vallen in beleid en onderzoek onder de doelgroep waar zij aan de hand van gangbare kwalificaties onder vallen, zoals woonplaats of sociaal-economische positie. Waar men in Nederland etnische criteria hanteert, en daardoor groepen metterdaad creëert, worden in Frankrijk voormalige migranten en hun nakomelingen als individuen ingekaderd in classificaties die voor iedereen gelden.
Dit verschil in benadering valt terug te voeren op historische verschillen. In Frankrijk wordt de omgang met immigranten en hun nakomelingen op beleidniveau bepaald door de idealen uit de tijd van de Franse Revolutie, ‘Liberté, egalité, fraternité’. Voor iedere Fransman gelden dezelfde universele rechten; een individu mag zich dus niet beroepen op zijn culturele groepsrechten. De Nederlandse staat erkent, in het verlengde van de verzuilingstraditie, juist wel culturele verschillen. Hierbij worden groepen langs socio-politieke en religieuze lijnen ingedeeld en krijgen ze, ondanks veranderingen in beleid, nog steeds overheidssteun om hun eigen organisaties op te zetten.
In de praktijk uiten deze verschillen zich op een aantal gebieden. Religie en cultuur zijn in Frankrijk privé-kwesties die niet noodzakelijkerwijs een plaats hebben binnen het publieke domein. Zo geldt vanuit de gedachte van laïcité, de seculariteit van de Franse staat, sinds 2004 een verbod op hoofddoekjes in overheidsgebouwen en op openbare scholen. Dit verschil zien we ook in de inrichting van het educatieve systeem.
In tegenstelling tot Nederland krijgen confessionele scholen in Frankrijk vrijwel geen overheidssteun. Daardoor bestaat het overgrote deel van de Franse scholen uit openbare scholen, gefinancierd door de staat. Daarnaast zijn er in het curriculum duidelijke verschillen. De openbare school dient als neutrale omgeving waarin de republikeinse waarden van individuele gelijkheid worden onderwezen. De toekenning van collectieve rechten zou deze gelijkheid ondermijnen. Binnen de Nederlandse scholen daarentegen worden etniciteit en religie meer erkend en bevestigd, waardoor de jongeren zich meer met deze identiteiten profileren.
Het verschil is echter misschien wel het meest zichtbaar in het politieke, wetenschappelijke en mediadiscours. Waar in Frankrijk een taboe heerst op specificatie van etniciteit –overigens misschien meer in woord dan in daad -daar worden eerste, tweede en vaak zelfs derde generatie migranten in Nederland nog altijd ingedeeld aan de hand van hun etnische achtergrond. En hoewel men er steeds vaker vraagtekens bij zet of een dergelijke indeling wel ethisch verantwoord is, is de vorig jaar wederom in opspraak geraakte database van Antilliaanse jongeren nog steeds niet in alle gemeenten afgeschaft. Om van de onlangs opgestelde ‘Marokkanenlijst’ van het Korps Landelijke Politiediensten nog maar niet te spreken.
Nederland, zo bericht een Franse weblog, is een land “waar jonge Nederlanders vaak worden gedefinieerd naar de cultuur van hun ouders en hun huidskleur.(…) Maar de Nederlanders zien zichzelf niet als racisten”. Dit is namelijk hun waarheid. Onze waarheid.
Gevolgen De nadruk op etniciteit en religie in het Nederlandse discours heeft tot gevolg dat identiteit en groepsafbakening in Nederland veel meer dan in Frankrijk via etnische en religieuze lijnen lopen. Etniciteit wordt in Nederland, zowel door in- als outsiders, gezien als een natuurlijk gegeven, met vastomlijnde grenzen en een hoge mate aan interne uniformiteit. De jongeren waarmee ik in Nederland sprak, profileerden zichzelf allereerst als moslim, Marokkaan, ‘ons soort-de Nederlanders’. Vrijwel alle vriendschappen waren etnisch en religieus homogeen van aard. In Frankrijk moest ik doorvragen om achter de origine van jongeren te komen en speelden afkomst en religie geenszins een rol bij groepsvorming (bevindingen die overigens door meerdere onderzoekers worden bevestigd).
Het Jaarrapport Integratie 2009 stelt dat het probleem in Nederland vooral ligt in de relatie tussen moslims en niet-moslims, en in ‘het gevoel dat beide werelden onverenigbaar zijn’. Bovendien vertelt dit rapport dat het aantal contacten tussen ‘niet-westerse groepen’ en ‘autochtonen’ stagneert en bij Turkse Nederlanders zelfs afneemt. Frankrijk heeft daarentegen het hoogste aantal interetnische huwelijken van West-Europa. Zoals W.I. Thomas lang geleden, in 1928, stelde: “If men define situations as real, they are real in their consequences”. Zolang we bepaalde groepslijnen in theorie hanteren, zullen deze er in de praktijk ook zijn.
“Migranten moeten kiezen voor Nederland”. Met als voorland een vacuüm, want ze zullen zich vervolgens in hokjes als ‘allochtoon’, ‘nieuwe Nederlander’, ‘Turk’, ‘Marokkaan’, ‘Surinamer’ of ‘Antilliaan’ geplaatst zien. Als ‘we’ zeggen dat deze mensen moeten kiezen voor Nederland, moeten ‘we’ ook consequent zijn en er zelf mee beginnen ‘hén’ als Nederlander te zien. Wat we doen is goochelen met woorden die duiden op dezelfde doelgroep: ‘allochtoon’, ‘medelander’, ‘biculturele burger’. Woorden waar echter dezelfde personen mee worden bedoeld, of eigenlijk leden van etnische groepen. In feite duidt dit op een behoefte om de situatie te ‘etniceren’. Als we echter van ‘hun verwachten uit hun hokje te treden, zullen we zelf ook een aantal muurtjes moeten slechten, niet enkel in daden, maar nu ook in woorden. Hoewel aan het ‘succes van de Franse integratie’ nogal wat af te dingen valt, kunnen we op het gebied van fraternité wel degelijk iets van onze zuiderburen leren. Dit artikel is eerder verschenen bij Eutopia