Het lijkt wel of de begrippen discriminatie en intolerantie van betekenis veranderen
Eerste Kamerleden van PvdA en VVD vragen zich af, of je het wetje op de smalende godslastering wel moet schrappen. Resteert er dan voldoende bescherming voor de vrijheid van godsdienst, zo vraagt een rode senator zich af.
Het lijkt wel of de begrippen discriminatie en intolerantie van betekenis veranderen. Het wordt in steeds bredere kring intolerant en/of discriminatoir geacht om iets te zeggen, te doen of te vieren dat een ander niet bevalt. De trots van een tolerante samenleving is dan niet gelegen in een absolute vrijheid van meningsuiting of in het doorbreken van elk taboe, maar in het rekening houden met de gevoeligheden die bij delen van de burgerij leven.
De onverwachte liefde van de liberalen en de socialisten voor het verbod op de godslastering past in deze geest. De gedachten gaan onwillekeurig terug naar het proces tegen W.F. Hermans uit 1952 wegens het beledigen van het katholieke volksdeel. Het ging om de volgende passage:
‘De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen! Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!’
“Hier wordt niet God zelf beledigd. Hier krijgen gelovigen ervan langs”, luidt nu uw tegenwerping. Dat is zo, maar de grens is onhelder omdat alleen gelovigen kunnen aangeven dat hun God in zijn eer is aangetast. Het Opperwezen zelf zwijgt immers altijd.
De rechter sprak Hermans vrij, overigens op grond van het door hem aangedragen argument dat je een schrijver niet verantwoordelijk kunt stellen voor de uitspraken van zijn romanfiguren. Sindsdien hebben geen processen meer plaatsgevonden vanwege ‘volksdelen’ die beledigd zouden zijn. artikel 137c Een aantal jaren later zag Reve zich in het beroemde ezeltjesproces gerehabiliteerd nadat hij had aangetoond dat zijn scène over seks met God in de gedaante van een ezel juist niet als godslasterlijk mocht worden aangemerkt. Voor de duidelijkheid: beledigen en schofferen is iets anders dan aanzetten tot haat. Daartegen richt zich sinds een aantal jaren artikel 137c van het wetboek van strafrecht. Dit luidt:
1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie opgelegd. De wet op de smadelijke godslastering is pas in 1932 ingevoerd door Jan Donner, AR-minister van Justitie en opa van Piet Hein. Hij deed dat vooral om het communistische dagblad De Tribune de voet dwars te zetten. Deze krant – oplage overigens maar een aantal duizenden – was in die dagen zeer opstandig en voerde een heftige anti-godsdienstige campagne. Toch was De Tribune in de meeste openbare bibliotheken te vinden omdat die nu eenmaal een breed scala van kranten en tijdschriften ter lezing moesten leggen. Tegen de achtergrond van het wetje konden bibliotheken het communistische dagblad weren, wat ook op grote schaal gebeurd is.
Kritiek VVD en PvdA zullen de komende dagen van vele kanten schrobberingen krijgen: zij hebben hun principes verkocht voor een schotel meerderhedenlinzenmoes aan CU en SGP. Zij zijn verworden tot opportunisten zonder enig ideaal. Het zijn baantjesjagers, zonder meer. Ik wou dat het waar was. De senatoren hebben met hun fijne antennes de mentaliteit gedetecteerd van ‘Wat mij hindert, moet uit zicht’. Daarom pleiten zij voor het behoud van Jan Donners oude wetje. Want wie weet komt het nog van pas.
Een nieuwe W.F. Hermans zal het niet zo makkelijk krijgen in het Nederland van de eenentwintigste eeuw.