Als Curaçao ervoor kiest op eigen benen te gaan staan, past daar Nederlandse stilte bij
Een ruime meerderheid zal niet dwars liggen als Curaçao zelfstandig wil worden, werd deze week bekend. Ach, wat zijn onze parlementariërs toch een lieverds.
De stuiptrekking die immer volgt op zelfbewuste uitspraken in de voormalige koloniën zijn systematisch paternalistisch. Men lijkt op Het Binnenhof nog altijd niet te begrijpen dat de voormalige koloniën zélf gaan over zelfstandigheid of niet. Wat Nederlandse politici daar ook van vinden.
Als een student op kamers gaat wonen kunnen de ouders twee dingen doen. Ze zijn het er mee eens en steunen de student met geld, middelen of advies. De tweede optie is dat ze het afkeuren. In beide gevallen zal de student gewoon doen wat hij of zij al van plan was te gaan doen: op zichzelf gaan wonen en dat zal gaan met vallen en opstaan. Wellicht zal de student een keer krap zitten of een keer niet weten hoe je een goede pan eten maakt, maar dat hoort erbij. Al doende leert men.
In het geval van een volk dat ‘op zichzelf wil gaan wonen’ ligt de situatie nog wat scherper. Historisch gezien heeft Nederland geen enkel recht op zeggenschap over in dit geval het Antilliaanse volk. Nederland is geen vader, moeder, oudoom of vriend. De historische band bestaat vooral uit eeuwenlange onderdrukking en exploïtatie. Een vruchtbare vriendschap op deze betonnen fundering is een schier onmogelijke, getuige de wijfelende rol die Nederland telkenmale inneemt ten opzichte van haar vroegere kolonie en vice versa.
Als Curaçao ervoor kiest op eigen benen te gaan staan, past daar Nederlandse stilte bij. Geen debat in de Kamer over steun, vriendschap of andere relatievorm. Geen publieke discussie over wat wij daar van vinden: gepaste stilte.
Mocht men op het eiland beslissen dat men een innige band met Nederland wil: prachtig. Wil men zoveel mogelijk afstand: ook prachtig.
Nou goed, een recept voor een goede pan eten zou Nederland wel kunnen geven. Al maken ze die op Curaçao waarschijnlijk net zo lekker.