Jolanda Sap (GL) en Guusje ter Horst (PvdA) willen op links de schapen
van de bokken scheiden. Sociaal-progressief of sociaal conservatief dat
is de keuze.
Welke afslag neem ik dan? Dan wordt het lastig
Ik ben sociaaldemocraat vanwege de sociale rechtvaardigheid: geen grote inkomensverschillen en een fatsoenlijk sociaal stelsel. Het bieden van kansen aan mensen om, ongeacht afkomst, wat van hun leven te kunnen maken. Een vertoog waarin de keerzijde wordt gezien van: “succes is een keuze”. Waarin in het respect voor iemand de graad van zijn diploma niet doorslaggevend is.
Ik ben liberaal in die zin dat ik hun liefde voor het politiek debat, het verschil van mening, deel. De parlementaire democratie en de rechtstaat zijn liberale verworvenheden. Die moeten we koesteren en verder ontwikkelen.
Ik ben conservatief op het aspect van een tekort schietend menselijk (ken-)vermogen. Alles overzien is niet mogelijk. Dit stelt grenzen aan de (politieke) maakbaarheid. Het noopt tot bescheidenheid: ‘de politiek van de menselijke maat’. Op tal van terreinen zijn verbeteringen nodig, maar wees kritisch (en proefondervindelijk) bij grootscheepse hervormingsplannen. Er is oog nodig voor ervaring en wat zich door de jaren heen heeft bewezen. Waar sta ik dan vervolgens op de tweesprong: sociaal-progressief, sociaal-conservatief.
Bij een ‘sociaal-progressieve bundeling’ zie ik weliswaar een voorkeur voor het sprankelende debat. Maar de linkse nadruk op sociale rechtvaardigheid zal denk ik al gauw afnemen. De oorzaak zit hem in mijn inschatting dat de sociaal-progressieven voornamelijk de ‘sociale winnaars’, met een hoge diploma op zak, achter zich zullen krijgen. Hun belangen krijgen dan gauw de overhand. Binnen D66 wordt het marktdenken en de meritocratie sowieso al behoorlijk omhelsd. Bovendien is de expliciete moderniseringsdrang van de vrijzinnigen niet vrij van behoorlijke maakbaarheidspretenties. Door de toegenomen scholing is het potentieel aan vrijzinnigen weliswaar toegenomen. Maar op de lange termijn bezien, zijn de vrijzinnigen nooit een consistente machtsfactor van betekenis geweest. De vraag is of dit in de toekomst echt anders zal worden. Wat dan resteert is als juniorpartner aanschuiven bij een rechtse coalitie. Een voorafschaduwing zagen we door de poging van Halsema om een VVD-CDA-D66-GL kabinet te formeren. D66 heeft door haar rol in Balkenende II op een zeer pijnlijke manier ervaren wat een dergelijke positie voor consequenties kan hebben. De opheffing was op een haar na voltrokken.
Bij de ‘sociaal-conservatieven’ bespeur ik weinig aandrang tot debat en controverse. ‘De menselijke maat’, staat weliswaar voorop. Maar door de geringe rol van het debat is er een neiging tot partijdogma’s. De afstand met andere partijen wordt op deze manier vergroot. Wat blijft over? Een positie op de ‘lonely left’. Min of meer te vergelijken met de positie van de PvdA medio jaren tachtig. Een tandeloze tijger.
Wat is er mis met een brede volkspartij waar beide stromingen (en wie hieraan ‘ontsnappen’) een plek in krijgen? De compromissen tussen stromingen binnen zo’n brede volkspartij brengt links als totaal een stap verder. Dat hoeft niet in een strikt partijverband. Dat kan losser. De basis lijkt me dat links onder een gezamenlijke paraplu de verkiezingen ingaat.
Dus geen scheiding tussen bokken en geiten: laat de brede, diverse kudde vooral in stand!