‘De Nederlander bestaat niet,’ stelde ooit onze, toen nog toekomstige, koningin. Hoewel het land in reactie enkele weken te klein was, had zij volkomen gelijk
Een kleine week geleden stelde ik hier de wellicht iets ironische vraag ‘ Wie ben ik ?’. Temidden van de stammenstrijd die onze samenleving lijkt te beheersen, wordt het steeds moeilijker ‘oningedeeld’ te blijven.
Ik kreeg daarop relatief veel reacties. Reacties van herkenning, maar ook veel ontkenning: paternalistische observaties vaak: ‘je bent gewoon een mens’, ‘je bent Erwin Angad-Gaur’, ‘wie dwingt je om te kiezen?’, als zou van verdeeldheid geen sprake zijn en enkel door rechtse onruststokers geforceerd; extreme politici die tweedracht prediken en die wij negeren moeten.
Er is echter meer aan de hand. Internationaal, maar zeker ook in Nederland. Laat ik het omgekeerd formuleren aan mijn eerdere constatering: wat wij missen is verbondenheid; wat ontbreekt zijn, hoe vies het ook in sommige oren klinken mag, gezamenlijke symbolen en cultuur. Gezamenlijke taal, die aan begrip en aan verbondenheid vooraf gaat, omdat ze er voorwaarde voor is.
‘De Nederlander bestaat niet,’ stelde ooit onze, toen nog toekomstige, koningin. Hoewel het land in reactie enkele weken te klein was, had zij volkomen gelijk.
Minder nog dan de Argentijn, lijkt de Nederlander te bestaan.
Nederland investeerde niet in nationale symbolen of gezamenlijke identiteit. Nederland bouwde zuilen.
Zuilen, met eigen vlaggen, liederen en symbolen, een eigen elite, met eigen kranten en omroepen. Van een gedeelde cultuur en een gedeelde historie is jarenlang nauwelijks sprake geweest. Van daadwerkelijk renoveren van onze verzuilde instituties, van ons omroepbestel tot het bijzonder onderwijs en ons politieke stelsel, wilden wij ook de afgelopen jaren liever niet weten.
Het maakte de zoektocht naar een nationale identiteit tot de grootste uitdaging van de eind jaren zeventig langzaam op gang gekomen ontzuiling. Een uitdaging die zelden expliciet werd opgepakt en vaak werd genegeerd. De afgelopen jaren door Wilders en door de vele kleine rechtse dwergpartijen die ons land inmiddels rijk is, aangegrepen en vertaald in het populistisch wij-zij denken: de Nederlander is de niet-moslim, is de niet-buitenlander; door het Erdogan-minnende DENK dankbaar in inversie gebezigd.
Zij leggen daarmee, weinig constructief, de vinger op een zere plek, maar dragen weinig bij aan de zoektocht naar ‘de Nederlander’, die overwoekerd dreigt te worden door intolerantie en versnippering.
Want hoezeer sommigen ook ontkennen willen: een gedeelde cultuur doet ertoe.
De Amerikaanse socioloog E.D. Hirsch beschreef ooit in zijn inmiddels bijna vergeten bestseller Cultural Literacy , een boek dat aan een herwaardering toe lijkt, hoezeer het communiceren niet alleen van een gedeelde taal, maar ook van gedeelde culturele kennis afhankelijk is. De steeds verdere specialisering binnen het onderwijs zag hij als een ernstige bedreiging voor ons vermogen elkaar te begrijpen, omdat de introductie van keuzevakken en steeds specialistischer afstudeerrichtingen, de in de samenleving algemeen gedeelde kennis steeds verder erodeerde.
Hirsch bepleitte daarom de invoering van een canon van begrippen, waarvan elke Amerikaan, al was het oppervlakkig, de betekenis zou moeten kennen. Een moeilijk te implementeren maatregel, al was het maar omdat ook de recente Nederlandse hang naar historische en culturele canons duidelijk maakte dat de vraag wat wel en wat niet op de lijst behoort te staan, het debat over het canon zelf, op korte termijn tot meer verdeeldheid lijkt te leiden dan er aan consensus door ontstaat. Een debat niettemin, dat in een volwassen moderne samenleving periodiek gevoerd zal moeten worden. Hoe moeizaam of pijnlijk soms ook.
Bovenal heeft Hirsch echter gelijk waar hij stelt dat communiceren meer vereist dan het spreken van dezelfde taal, of wellicht beter gezegd: dat een taal meer is dan letters, woorden en zinnen alleen. Omdat begrip vereist dezelfde associaties bij dezelfde woorden en symbolen te voelen. Hoe groter de gedeelde kennis en ervaring, hoe eenvoudiger het communiceren.
Met de internetrevolutie, de verbrokkeling van onze mediacultuur en de dominantie van sociale media lijkt investeren in gedeelde kennis en cultuur essentiëler dan ooit.
De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn denken, om Wittgenstein te parafraseren. Maar de grenzen van de taal zijn ook de grenzen van ons land en onze loyaliteit.
Een natie zonder gedeelde cultuur is daarom geen natie, maar slechts een juridisch-economische entiteit; een wellicht nuttig, maar qua gevoel en identificatie wezensvreemd begrip als Europa, het begrip waarmee wij ‘kosmopolieten’ geacht worden ons te vereenzelvigen.
Europa dat investeerde in de markt, in de euro, in mensenrechten en een beschavingsideaal, maar dat nimmer investeerde in een gezamenlijke ‘taal’.
De diversiteit moest gewaarborgd blijven, zo luidde het uitgangspunt; verschillen beschermd en niet overbrugd. Een poldermodel op grote schaal. De politieke, bestuurlijke elite zou samenwerken; de bevolking bleef veilig verdeeld.
Waar de nationale symbolen van Nederland schaars en broos zijn, zijn de symbolen van Europa, voor zover zij bestaan, deerniswekkend te noemen. De eurobiljetten tonen vage, onherkenbare gebouwen; Europese bouwstijlen, geabstraheerd van hun toepassing, teneinde niemand tekort te doen; de munten zijn in ieder land getooid met de eigen, in plaats van de gedeelde symbolen. De Europese vlag resoneert bij niemand, terwijl de Negende van Beethoven bij ieder bekend is, maar nooit een volkslied werd.
Cultuur is, meer nog dan iets dat wij gezamenlijk beleven, iets dat ons definieert omdat wij over, maar vooral ook dankzij onze gezamenlijke cultuur met elkaar kunnen spreken en ons daarin met elkaar verbonden kunnen voelen.
Op louter verscheidenheid als uitgangspunt, op louter bewaking van culturele verschillen, is eenheid niet te bouwen.
Ieder zijn eigen zuil, ieder de rechten van een zuil; ieder zijn eigen partij. Het leidt nergens toe.
Het wordt tijd te onderkennen dat fragmentering en diversiteit geen stimulans behoeven, maar dat vooral eenheid investering vraagt.