Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Gedachten en herinneringen rond de Troonrede en de Rijtoer van Hunne Majesteiten

  •  
19-09-2023
  •  
leestijd 6 minuten
  •  
849 keer bekeken
  •  
prinsjesdag

Het republikeinsche Volk zou niet alleen ’t aangezicht te zien krygen—of ’n slip van den rok—des tirans, maar tevens aangezichten en rokspanden van veel andere tirannen, om nu niet te spreken van tiranninnen.

Het is dinsdag en opnieuw zal de Koning zich in de koets der onschuld naar de Koninklijke Schouwburg begeven om daar de door Zijn ministers geschreven Troonrede ten gehore te brengen. Bij mij althans gaan dan de gedachten uit naar het verleden waar het al te herkenbare wedijvert met het vreemde. Zo kom je nu en dan flarden tegen van een geest, een mentaliteit, waar we in deze jaren meer dan ooit behoefte aan hebben.

willemii

Koning Willem II (1840 – 1849) gebruikte geen calèche. Hij reed fier te paard naar de plaats waar hij de Troonrede voorlas. Dit straalde niet in ieders ogen af op de kwaliteit van het gebodene. De Arnhemsche Courant schreef op 5 november 1845 onder de kop Vreemde dingen het volgende:

“Wien het hart warm klopt voor Vorst en vaderland, moet de jongste troonrede diep gegriefd hebben. Ons heeft zij zoo zeer geschokt, zoo diep verontwaardigd, dat onze volksrede, zoo zich dat zeggen laat, heeft plaats gemaakt voor een verslagen stil zwijgen, une morne silence, uitwerksel der troonrede. En zoo de troonrede denzeifden indruk op het volk , als op ons, heeft te weeg gebragt, dan laat het zich begrijpen, hoe alles in de' tegenwoordige oogenblikken zoo rustig is, een zoo kalm aanzien heeft. Is dat uiterlijk aanzien het ge!rouw afdruksel van wat er in het binnenste des volks omgaat? Dwaas, wie het geloove; ja, geen minister, zelfs de blinde vledermuizen niet, die het gelooven.”

vreemdedingen

Ongeveer in dezelfde tijd kan men de geschiedenis van Woutertje Pieterse situeren, door Nederlands allergrootste schrijver Multatuli op papier gebracht. Daarin komt een passage voor over een rijtoer van de koning, weliswaar niet ter gelegenheid van prinsjesdag maar toch.

“’T Was donderdag. Stoffel kwam thuis met ’n belangryk bericht. De Koning—ik weet weer niet welke koning—was onverwachts in stad gekomen, en zou den volgenden avend of ’n dag later den Schouwburg bezoeken. Alles was in rep en roer, want in republikeinsche landen hecht men veel waarde aan titels, pronk en geboorte.

Meer nog dan naar gewoonte was de nieuwsgierigheid des Volks ditmaal gespannen, omdat veel buitenlandsche vorsten—waaronder zelfs ’n Keizer—Z.M. waren komen bezoeken. En van uit z’n residentie—Utrecht? ’s-Gravenhage? Haarlem?—zouden die aanzienlyke vreemdelingen ’t Hof naar Amsterdam volgen. ’t Was dus deze keer ’n praal mit Umstände, met ’n sleep.

Het republikeinsche Volk zou niet alleen ’t aangezicht te zien krygen—of ’n slip van den rok—des tirans, maar tevens aangezichten en rokspanden van veel andere tirannen, om nu niet te spreken van tiranninnen.

De vrouwtjes die gewoon waren oliekoeken te verkoopen op den dam—’n pleintje dat de stedelyke regeering zich veroorloofde te verhuren als markt—dreigden de stad met ’n proces.

’t Was dan ook zeer hard, dag-in dag-uit huurgeld voor plaatsen open-luchtgebruik te betalen voor de kans om ’n paar oliekoeken te slyten aan de straatjeugd, en nu op-eens verjaagd te worden omdat Z. M. zich aan “het Volk” zou vertoonen op ’t balkon van het gewezen stadhuis.

Mocht hy die vrouwtjes niet zien? Moest de oliekoek-industrie ’n geheim blyven? Vreesde men voor namaak, voor onvorstelyke konkurrentie?

Of mochten die olievrouwtjes en haar koeken den Koning niet zien? Was ook hy misschien bevreesd voor onedel nabaksel van z’n majesteit? Dit zouden noch de vrouwtjes noch de oliebollen gedaan hebben.

Hoe dit zy, de kraampjes werden weggeruimd, en de verjaagde industrieelen behielden alleen het recht zich privatim onder de menigte te dringen, die straks roepen zou: “leve... dit of dat!” naar den eisch van ’t oogenblik. Ze mochten meeschreeuwen ook.

’t Is eigenlyk heel vreemd dat vorsten sterven. Al die vivat’s schynen niets uit te werken.

De drukte in de stad was ditmaal ongewoon groot, door en om al de vreemde Hoog- en Doorluchtigheden die den tiran by deze gelegenheid vergezelden.

Daar was—naar men uit de couranten vernam—de prins van Caramanie, die aanspraak had op de byzondere sympathie des Volks, wyl men had uitgerekend dat een van z’n voorouders kapitein was geweest in Staatschen dienst, en dus... z’n bloed had vergoten voor de Nederlandsche vryheid.

Dit bloed—en misschien ook de vryheid—was ’n krantenverzinsel. Maar dat onze prins ’n groenen rok droeg met dikke gouden nestels, was waar. En op z’n hoofd had-i ’n byzonder grooten steek. Men kon dus by de eerste gelegenheid zeer gevoegelyk roepen:

Leve de prins van Caramanie!

Onder de hooggeboren persoonlykheden bevond zich ook zekere Hertog die uit z’n land was gejaagd wegens z’n deugden. De man was spaarzaam en huishoudelyk. Nooit had-i zichzelf te-kort gedaan. Toch was-i door ’t dom gepeupel onttroond, en met ’n schepel diamanten over de grenzen gezet. Van deze diamanten zoud-i nu in Amsterdam ’n paar dozyn laten zien, en wel in hoedanigheid van roksknoopen en rottingknoppen. De couranten vermaanden dus ’t Volk tot den allerwelstgemeenden roep:

Leve de Hertog met z’n diamanten!

Prinses Erika was ’n nicht van den Koning, en bestemd voor den troonopvolger van ’n groot Ryk dat te Zaandam timmeren geleerd, en dus aan Nederland z’n carriere te danken had. Dat Ryk zou de Nederlandsche staatsschuld betalen—zoo verzekerden eenstemmig de kranten—als men nu maar braaf schreeuwde:

Leve prinses Erika!

De oude Paltsgravin van Aetolie stamde rechtstreeks af van zekeren ridder die z’n stalknechts liet bedienen door Lusignans. De couranten betoogden dat het den waren republikein paste, in dit byzonder geval bewys te geven van heraldische ontwikkeling, door met byzonderen nadruk aan te dringen op de levensverlenging van die hoogheid. Men moest dus roepen:

Leve de Paltsgravin van Aetolie!

De Groothertog van Ysland was de welgeslaagde kleinzoon van ’n kroeghouder. Z’n verdiensten waren drie krantkolommen lang... brevier-letter, en nauw gezet. ’t Volk moest dus even nauwgezet wezen in ’t waardeeren. De man was meester op kling en bâton, en kon zelfs—met ’n beetje inspanning, nu ja—hy kon z’n naam zetten. Langs ’n oceaan van afgronden—zoo zei de krant—had-i zich vervolmaakt tot zwager van ’n halfgod. Ook was-i gewoon zich te kleeden als ’n koorddanser. Wie dus ’t belang des Vaderlands op ’t onbesmet harte droeg—zoo zei de krant—kon niet laten uit zeer onbeklemde borst meeteschreeuwen:

Leve de Groothertog van Ysland!

Er waren nog meer potentaten en potentaatgenooten die Amsterdam vereerden met ’n bezoek. Ze hadden gehoord dat die stad eigenlyk: “la Venise du Nord” heette, en... interessant was, zeer interessant!

En de hollandsche haring! Delicieus!

Maar... de Hollanders weten er niet mee omtegaan: ze moet gebakken zyn.

En de hollandsche schilderschool! “Rambrànn... magnifique!”

Er waren nog meer dingen in Holland byzonder goed, gelyk met neerbuigende vriendelykheid door al die hoogheden werd erkend.

Il paraît qu’un certain Wondèle a écrit des choses, des choses... mais des choses... passablement bien!

En de dyken! De Katwyksche sluis...

Lezer, géén kronologie, wat ik u bidden mag!

...die sluis: gigantesque! De hollandsche natie houdt zich in de snipperuren die ’r overblyven na ’t haringkaken en kaasmaken, by-voorkeur bezig met het breidelen van elementen. Dit was met schaatsryden en harddraven ’t meest geliefd—geliefkoosd, zeiden de kranten—volksvermaak.

Nu reeds kan ik den lezer verzekeren dat het voorname gezelschap met minzame tevredenheid ons land weder verlaten heeft”

Er stonden op de vijfde november 1845 nog meer treffende woorden over de grondwet in de Arnhemsche Courant:

“Het geheele sluk ademt de onkieschheid , de verwatenheid , de wijsbegeerte , de onbeschoftheid, den transactie-geest van den verdediger der slechte grondwet en der bedorven aardappelen. Wil men deze troonrede lezen zonder stuiptrekkingen of flaauwten , men houde de azijnflesch in de eene , de troonrede in de andere hand”.

Daar kreeg mijnheer C.A. Thieme, eigenaar van de Arnhemsche Courant, twee jaar voor. Hij werd in hoger beroep vrijgesproken. Maar dat is een ander verhaal.

Voor de echte liefhebbers hier de gewraakte troonrede die koning Willem II in 1845 uitsprak. Zoek de overeenkomsten en de verschillen (bijvoorbeeld in de passage over schadevergoeding aan slachtoffers van militaire inundaties).

Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin.

Beluister Het Geheugenpaleis, de wekelijkse podcast van Han van der Horst en John Knieriem over politiek en geschiedenis. Nu: universiteiten en vrijheid van meningsuiting

Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.