EU-lidstaten moeten de drempels voor sociale ondernemingen verlagen
Vorige week schreef ik dat sociale criteria bij het aanbieden van overheidsopdrachten (aanbesteden) minder vrijblijvend gehanteerd mogen – nee, móeten – worden, en dat het Europees Parlement hier zich binnenkort over zal buigen. Er is nog een ontwikkeling die een plek verdient op de Europese politieke agenda: de sociale economie.
Sociale doelstellingen Bert Otten, vice-voorzitter van de PvdA, schreef onlangs op de site van de WBS een interessant artikel over deze vorm van ondernemen. Sociaal ondernemen is ondernemen met sociale- en winstdoelstellingen. Er zijn steeds meer private ondernemingen die niet alleen opgericht zijn om geld te verdienen, maar om tegelijkertijd sociale doelstellingen te verwezenlijken.
Ze zien het als hun taak mensen aan het werk te helpen die om wat voor reden dan ook op afstand staan tot de arbeidsmarkt. Ze functioneren veelal lokaal, zodat buurten en wijken meeprofiteren van hun sociale bedrijvigheid.
Deze ondernemingen trekken aan, zij zijn de drijvers van de sociale economie. In sommige Europese landen is dit een succesvolle ontwikkeling. Waar het vroeger vooral de taak van de overheid was om – middels Sociale Werkbedrijven – mensen aan het werk te helpen, worden deze bedrijven steeds vaker overgenomen door sociale ondernemingen.
Otten laat zien dat België en het Verenigd Koninkrijk voorop lopen. Alleen al in het VK zijn er 65.000 social enterprises met een totale omzet van 32 miljard pond.
Aparte rechtsvorm voor sociale onderneming Laatst was ik in Kortrijk, waar ik een aantal voorbeelden zag van sociale ondernemingen. Kortrijk lijkt in veel op Enschede: een voormalige textielstad met relatief veel armoede.
Door juist hier te investeren in duurzame economie, startersbedrijven en sociaal ondernemerschap worden niet alleen mensen aan het werk geholpen en gehouden, maar blijft ook de samenhang in de stad intact. Als mensen die kunnen werken verdwijnen, worden de problemen namelijk snel erger.
Zowel België als het VK kennen een aparte rechtsvorm voor de sociale onderneming. Het wordt daar deze ondernemingen fiscaal niet lastig gemaakt als er de eerste jaren geen winst wordt behaald. Nederland kent deze vorm niet. Financiering is daar dus makkelijker te organiseren dan in Nederland.
Dit zijn (beleids)keuzes die ook in Europees verband kunnen worden opgepakt. Lidstaten zouden op zijn minst aangespoord moeten worden om de drempels voor sociale ondernemingen te verlagen. De Europese Unie, met de liberalen en conservatieven voorop, bedenkt nu vooral regels om voor het midden- en kleinbedrijf de drempels op de interne markt weg te nemen.
Op zich is het stimuleren van bedrijvigheid goed, maar ze zal zich ook moeten buigen over de vraag hoe de sociale economie een impuls kan krijgen.
Hier ligt een opdracht voor ons, de progressieven. Hier profiteren immers niet alleen de ondernemingen, maar ook de werknemers en de omgeving rondom deze sociale bedrijven. En dat is waar het om draait.
Samen optrekken Het bevorderen van sociale economie is bij uitstek een voorbeeld waar Europese, landelijke en lokale politici samen kunnen optrekken.
Lokale politici kunnen gewezen worden op het belang, de mogelijkheden en de voorbeelden; Europese politici kunnen hun voordeel doen met goede (en eventueel slechte) voorbeelden wat hen zal helpen om de mogelijkheden voor sociaal ondernemen aan te scherpen.
Landelijke politici kunnen de voorwaarden helpen scheppen om deze bedrijven net wat meer ruimte te geven, zodat de kans op succes groter wordt.
In ieder geval moet sociaal ondernemerschap gestimuleerd worden. Juist ondernemers die zich inzetten voor hun werknemers, de wijk en het milieu moeten we vanuit Europa en vanuit Nederland stimuleren. Wij zijn de tijd voorbij dat winst alleen een getal onder de streep was.