Koelman's column was te dom, te oppervlakkig en te speculatief
De column van Luuk Koelman is van zo’n misselijkmakende domheid, dat uitstekend kan worden volgehouden dat ieder woord dat er nog aan wordt vuilgemaakt er één te veel is. Het is de pennenvrucht van een mislukt romancier, die al twaalf jaar tevergeefs hoopt dat zijn geschrijf hem opnieuw in beeld zal brengen bij een uitgeverij, of toch ten minste bij een echte krant. Veel interessanter dan de column zijn de verklaringen die Koelman en Metro hebben gegeven naar aanleiding van de ontstane ophef. Koelman: ‘Het enige wat je mij kunt verwijten is dat het ‘too soon’ is’.
De dood van een kind is een drama dat de meeste mensen nooit echt te boven zullen komen. Maar inderdaad: als je dit soort dingen gaat schrijven, dan kun je op zijn minst wachten tot het lijk koud is. Noem het een druppel invoelend vermogen.
Koelman lijkt oprecht te denken dat zijn goede intenties belangrijker zijn dan het effect van de tekst op de lezer. Dat het om de inhoud gaat, niet de vorm. Dit verklaart meteen ook zijn gebrek aan succes als romanschrijver. Metro biedt ‘oprechte excuses aan al diegenen die door de column zijn gekwetst’. Eindredacteur Marije van ’t Hoog: ‘Koelman heeft de vrijheid om alles te schrijven binnen de grenzen van de wet. De grenzen van het fatsoen zijn niet overschreden, het is een satirische column’.
Met oprechte excuses heeft dat allemaal weinig te maken. Spijt betuigen voor een daad en de gevolgen van een daad spijtig vinden zijn twee totaal verschillende dingen.
Ik mag toch schrijven wat ik wil? Wij mogen dit toch publiceren? Vrijheid van meningsuiting, man.
Vrijheid van meningsuiting. Kernbom onder de argumenten, begin en einde van iedere discussie. Het enig relevante criterium.
Is dat zo? Hoe zit het dan met… fatsoen? Anno 2012 lijkt het vrijwel onmogelijk het woord fatsoen in een discussie te betrekken zonder dat het direct wordt gevolgd door ‘hoongelach’, of ‘-srakker’. Een beroep doen op fatsoen staat gelijk aan het inperken van vrijheden, een symptoom van een overgevoeligheid voor onwelgevallige meningen.
In Kan dat zomaar? Over ethische kwesties in de journalistiek van Huub Evers wordt gesproken over twee stromingen in het debat over de vrijheid van meningsuiting: de legalisten en de moralisten.
De legalisten leggen de nadruk op de juridische vrijheid om te zeggen wat je wilt. De grenzen aan deze vrijheid worden door niemand anders gesteld dan de rechter. Het Europese Hof heeft bepaald dat de media er óók is om denkbeelden te verspreiden die schokken, kwetsen, verontrusten. Moralisten benadrukken juist, dat vrijheid van meningsuiting ook verantwoordelijkheid impliceert: ‘Niet alles wat mag, moet ook’. Ook als iets niet verboden is bij wet, is het zinnig te bedenken dat tolerantie en wederzijds respect onmisbaar zijn in een beschaafde samenleving.
Ging Koelman over de grens? Heiligt het doel hier de middelen? De hoofdgedachte van Koelman’s column lijkt te zijn, dat hij een relatie wil leggen tussen het afwijzen en buitensluiten van homoseksuelen, en de tragische dood van Tim Ribberink. Op zich een interessant verband, een dat het waard is om te onderzoeken. Helaas is de vorm die hij hiervoor heeft gekozen problematisch. Zo is het nog volstrekt onduidelijk, wát precies tot de dood van Tim heeft geleid. Hij werd gepest, zoveel is zeker, en voor ‘homo’ uitgemaakt. Wij weten niet of hij dit ook daadwerkelijk was.
Ander probleem: hoewel Orbán-de Haas een nogal achterhaald, zelfs onverdraagzaam standpunt inneemt over zaken die betrekking hebben op homoseksualiteit, heeft zij niets gezegd, dat in de verste verte lijkt op de woorden die Koelman haar in de mond legt, of zelfs zou kunnen suggereren dat zij dergelijke gedachten zou hebben. Laatste probleem: de ouders van Tim lezen de meest vreselijke dingen over hun overleden zoon en over hun rol als ouders. Ookal is het dan allemaal sarcastisch, enzo: het staat er wel.
Wat Koelman wíl zeggen over pesten en het afwijzen van homoseksualiteit is misschien zinnig. Maar wat hij werkelijk zegt, is dom, oppervlakkig, speculatief, kwetsend, en onfatsoenlijk. Ik ben Mariska. Beste ouders van Tim, het is uw schuld dat uw zoon dood is. Wat wordt er nou eigenlijk gezegd?
Heiligt het doel hier de middelen? Nee. Daarvoor is zijn column te dom, te oppervlakkig en te speculatief.
Dat is mijn oordeel. Het heeft verder geen enkele geldigheid. Het is buitengewoon goed beargumenteerd, en juist. Maar daar hoeft niemand zich iets van aan te trekken.
Gelukkig is er ook een oordeel, waar Metro zich wél iets van aan zou moeten trekken: dat van ‘de lezer’. Die heeft namelijk altijd gelijk. Een tekst bestaat bij de gratie van een lezer.
Koelman moet hebben gedacht, dat hij de lezer aan zijn zijde zou hebben. De dood van Tim Ribberink is een tragedie, één die heftige emoties oproept, waar iedereen mee begaan is. Orbán-de Haas verkondigt meningen die vooral interessant zijn als instrument om het eigen analytisch vermogen mee aan te scherpen, het standpunt van een marginale groep die zich binnen Nederland min of meer in een vacuüm bevindt. Neem het op voor de eerste, schiet op de laatste; applaus verzekerd, zou je zeggen. Het liep anders. Een in dit opzicht zeer relevante wet, die niet in de wetboeken staat: de wet van vraag en aanbod.