Europees arrestatiebevel moet op de schop
• 18-02-2011
• leestijd 4 minuten
Voor hen die zo snel mogelijk overgeleverd dienen te worden, zou moeten gelden dat hen in het land dat hierom heeft verzocht, naar onze maatstaven acceptabele omstandigheden wachten
In 2000 diende een plan van de Europese Unie om het onderling overleveren van verdachten voor Europese landen gemakkelijker te maken zich aan als een belofte. De opmaat naar een Europese justitiële ruimte kon prachtig worden ingeluid door “het beginsel van de wederzijdse erkenning” als “de hoeksteen hiervan”.
Op
deze site is het ongeveer zo te lezen; door de woorden heen klinkt het ideaal van de vooruitgang als een trompet van achter de in mist gehulde heuvel. Niet alleen werd het berechten en het afstraffen van wie als misdadiger één van de lidstaten had geteisterd eenvoudiger – ook het feit dat de Europese naties vertrouwen toonden in elkaars rechtssystemen was weer een extra bezegeling van het geluk waarmee men zich in elkaars armen kon storten.
Dit alles klinkt wellicht wat cynisch – maar wie naar de realiteit van het Europees arrestatiebevel (EAB) kijkt kan niet anders dan constateren dat de vergezichten destijds wat optimistisch zijn geschilderd. Op de site van
King’s College London is met een simpel onderzoekje het volgende boven water te krijgen: in Slovenië zijn de gevangenissen met ruim 124 procent bezetting flink overbevolkt. In Italië is het nog een stukje erger: 153 procent. Hongarije: 127 procent. Bulgarije: 155 procent.
Door organisaties als Amnesty International en het CPT (Anti Folter Comité) wordt met regelmaat gewezen op de slechte detentie-omstandigheden in bepaalde landen. Ondermeer omdat corruptie in een flink aantal nieuwe Europese lidstaten nog altijd een groot probleem is en gedetineerden daar onvermijdelijk mee te maken krijgen. Maar ook zijn er, zo blijkt uit brieven van advocatengroepen gestuurd aan de Europese Commissie en de Nederlands regering, alom zorgen over de rechtsgang. Het komt regelmatig voor dat voor de verdachte geen tolk aanwezig is – iets wat voor een Nederlander in Polen een groot probleem is; of dat de verdachte lange tijd – soms tot na het vonnis – niet wordt meegedeeld wat de verdenking is. Daarnaast wordt gemeld dat mensen excessief lang in voorarrest zitten. Niet voor niets is momenteel een zaak aanhangig bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarmee advocaat Gert Jan Knoops wil aantonen voor één van zijn cliënten dat overlevering aan Polen een ernstige schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens oplevert.
De strafmaat in Europese landen is iets waarvan de meeste nationale parlementen vinden dat zij zelf en niemand anders erover moeten gaan. Door de overlevering van verdachten worden inwoners van deze landen echter geconfronteerd met straffen die naar de maatstaven van hun eigen land disproportioneel zijn. Hiertegen kan worden ingebracht dat een vergrijp in een land waar men als ‘vreemdeling’ verkeert nu eenmaal gesanctioneerd kan worden met de daar geldende strafmaat. Maar tegelijkertijd is er een ander aspect waarmee rekening moet worden gehouden.
Aangezien de overleveringsrechter van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) in Amsterdam maar zeer beperkt mag kijken naar de inhoud van het arrestatiebevel van een EU lidstaat, worden andere Europese rechtbanken opeens onze rechtbanken. En worden gevangenissen binnen de unie opeens onze gevangenissen. Nederlanders worden niet langer door de Nederlandse vrouwe Justitia berecht maar juist door onze rechters blind overgeleverd aan derden. Bovendien zijn veel overleveringsverzoeken afkomstig uit Polen, waar het Openbaar Ministerie niet discretionair bevoegd is en dus alles moet vervolgen. De ‘diefstal’ van een artikel waarvoor de leverancier geen betaling ontving van zijn klant en dat hij daarom meenam is een bekend voorbeeld.
Het idealisme dat ten grondslag ligt aan het Europees arrestatiebevel is voor menig overgeleverde Nederlander inmiddels de hel op aarde gebleken. Uit bijvoorbeeld Polen kwamen mensen die langere tijd en in relatief lichte dan wel discutabele zaken in de bajes hadden gezeten beschadigd, ziek en vervuild terug. Hetzelfde geldt voor de landen Bulgarije, Hongarije en Roemenie, waar de detentieomstandigheden eveneens abominabel zijn. Ook de Europese Commissie erkent dat. In een in november van het vorige jaar geschreven brief van Viviane Reding, Vice-President en Eurocommissaris voor Justitie, staat dat er “veel ruimte is voor verbetering van het EAB”. Hiernaast spreekt Reding over “ellendige omstandigheden in veel gevangenissen binnen de unie” en over de noodzaak om tot verbeteringen te komen. De Europese Commissie wil hierom in 2011 een plan van aanpak voor de problemen publiceren, aldus de commissaris. Tegelijkertijd wordt in april van dit jaar een vijfde evaluatie van het EAB verwacht. Het zou verstandig zijn als de Nederlandse regering intussen haar oor te luisteren legt bij critici van het systeem en zich nog eens achter de oren krabt over op handen zijnde overleveringen aan landen (lees: rechtssystemen) waarover veel klachten zijn. Dat zou vervolgens kunnen betekenen dat voorlopig geen actief werk wordt gemaakt van de opsporing van verdachten die moeten worden overgeleverd, mits zij niet verdacht worden van ernstige strafbare feiten. Maar ook voor degenen die naar de aard van het vergrijp wel zo snel mogelijk overgeleverd dienen te worden, zou moeten gelden dat hen in het land dat hierom heeft verzocht naar onze maatstaven acceptabele omstandigheden wachten. Zolang dat niet het geval is past het minister Opstelten om richting zijn Europese ambtgenoten – met de inmiddels zo sterk geëtaleerde flinkheid voor het nieuwe departement van Veiligheid en Justitie – ferm te zijn: wat accepteren we wel en wat niet, en hoe gaan we dat oplossen?