Achter de papieren werkelijkheid van een diverse groep mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die nog net wat meer in hun kracht gezet moet worden zodat ze wel mee kunnen komen gaat echter wel een meer complexe werkelijkheid schuil
Wat hebben een langdurig werkloze van 43, een chronisch darmpatiënt van 19 die door deze aandoening op dit moment niet kan werken en een verstandelijke beperkte schoolverlater van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) met elkaar gemeen? Sinds 1 januari 2015 vallen al deze mensen met een zekere mate van ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ onder de Participatiewet. Afstand tot de arbeidsmarkt lijkt meer en meer een containerbegrip te worden. De differentiatie tussen verschillende groepen, die het ieder op hun eigen manier lastig hebben op de arbeidsmarkt, neemt hierdoor af. Het is de vraag of dit vanuit doelmatigheid bezien een goede keuze is. Rechtvaardig is het in ieder geval niet.
Vervagen Voor de invoering van de Participatiewet bestond er voor elk van bovengenoemde groepen een eigen regeling. De verstandelijk beperkte die van het VSO kwam had zicht op een betaalde baan op maat in het kader van de Wet Sociale Werkvoorzieningen. De chronisch darmpatiënt kreeg een Wajong uitkering en begeleiding van het UWV. Voor de langdurig werkloze was er het re-integratie traject van de gemeente en de bijstandsuitkering. Onder de Participatiewet zijn de deuren van de sociale werkbedrijven voor nieuwe arbeidsbeperkte medewerkers gesloten. Instroom in de Wajong is sinds 1 januari 2015 alleen nog maar mogelijk voor mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. De oude sociale werkplaatsdoelgroep, gedeeltelijk arbeidsongeschikten en werklozen zonder arbeidsbeperking vallen nu allemaal onder de verantwoordelijkheid van de gemeente en zijn voor eventuele inkomensondersteuning aangewezen op een bijstandsuitkering. Het onderscheid tussen deze verschillende groepen voor wie in het verleden afzonderlijke arrangementen bestonden, lijkt met de Participatiewet aan het vervagen te zijn.
Het vervagen van het beleidsmatige onderscheid tussen verschillende groepen met een zekere mate van afstand tot de arbeidsmarkt is een logisch gevolg van de invoering van de Participatiewet. In de Participatiesamenleving is alles gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie: ‘u zult nuttig zijn’ is vandaag de dag belangrijker dan het ideaal van een waardig en zelfstandig leven. Om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bij een reguliere werkgever aan het werk te krijgen wordt er onder de Participatiewet vooral gekeken naar wat mensen nog wél kunnen in plaats van naar wat ze niet kunnen.
Platitude Op zich is het niet-labelen van mensen, door ze niet op te sluiten in rigide hokjes, een nobel streven. En alhoewel de mensen-in-hun-kracht-zetten-retoriek lijkt te zijn verworden tot een soort platitude die bij velen, waaronder mijzelf, inmiddels de nodige weerstand oproept is de gedachte om mensen te helpen het beste uit zichzelf te halen welbeschouwd ook helemaal zo gek nog niet. Maar achter de papieren werkelijkheid van een diverse groep mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die nog net wat meer in hun kracht gezet moet worden zodat ze wel mee kunnen komen gaat echter wel een meer complexe werkelijkheid schuil. Met diverse groepen die vanwege de verschillende problemen een specifieke manier van ondersteuning behoeven. Zowel uit praktisch als uit principieel oogpunt is het volgens mij problematisch om al deze verschillende groepen op één hoop te vegen. Er zijn niet voor niets ooit aparte voorzieningen en uitkeringen voor arbeidsbeperkten, (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten en werklozen in het leven geroepen.
We vonden het ooit belangrijk dat iedereen zo waardig en zo zelfstandig mogelijk kon leven. Omdat het vanaf jonge leeftijd gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn toch iets wezenlijk anders is dan geen werk kunnen vinden zijn er voor de inkomensondersteuning van deze groepen ooit twee aparte voorzieningen opgezet. De bijstand en de Wajong. Ieder met zijn eigen rechten en plichten. Voor de mensen die een zodanige arbeidsbeperking hebben dat zij geen ‘gewone’ baan kunnen vinden is in 1969 de sociale werkvoorziening opgezet. Met het werk op maat en de ondersteuning die in de sociale werkvoorziening wordt geboden kunnen arbeidsgehandicapten een zo normaal en zelfstandig mogelijk leven leiden, zo was de gedachte. De verschillen tussen diverse groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt die aan de wieg stonden van deze aparte voorzieningen zijn door een veranderde maatschappijvisie niet opeens kleiner zijn geworden.
Uitsterfconstructie Natuurlijk is het niet verkeerd om te proberen het beleid ten aanzien van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te verbeteren zodat meer mensen op de arbeidsmarkt kunnen meedoen. Het is echter nog helemaal niet zo zeker dat het beleid met de Participatiewet ook echt doelmatiger en beter is geworden. De problemen rondom thuiszittende Praktijkschool en VSO jongeren, het doelgroepenregister, banenafspraak en het uitblijven van door de gemeenten nieuw te creëren beschutte arbeidsplekken stemmen in ieder geval nog niet erg hoopvol. Net zomin als de langzame dood van veel sociale werkbedrijven ten gevolge van de uitsterfconstructie waardoor veel kennis en expertise verloren dreigt te gaan. In dit kader waarschuwde de SER vorige zomer nog het kind niet met het badwater weg te gooien en pleitte ervoor de infrastructuur van de sociale werkbedrijven voor de meest kwetsbare groepen te behouden.
Naast de vraag of de arbeidsparticipatie onder de Participatiewet verbetert of juist achteruit gaat zorgt het vervagen van het onderscheid tussen bovengenoemde doelgroepen in ieder geval voor veel verwarring. Dat merk ik in de Haagse gemeenteraad ook. Bij een ‘werkgelegenheidsplan’ voor mensen met een ‘grote afstand tot de arbeidsmarkt’ is bijvoorbeeld niet zonder meer duidelijk voor wie deze banen nu precies bedoeld zijn. Gaat het om mensen met een arbeidsbeperking die voorheen onder de Wet Sociale Werkvoorziening zouden vallen, de voormalige UWV doelgroep of mensen waarbij door een situatie van langdurige werkloosheid verondersteld wordt dat zij een verminderde loonwaarde hebben?
Bezuinigingsmaatregel Belangrijker nog dan de praktische problemen bij het op één hoop gooien van verschillende doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt vind ik de principiële bezwaren. Hoe mooi de Participatiewet ook wordt gepresenteerd als zijnde een beleidswijziging die vooral door een nieuwe maatschappijvisie is ingegeven, laat onverlet dat we hier natuurlijk wel gewoon met een forse bezuinigingsmaatregel te maken hebben. Er wordt niet alleen gesneden in de baan- en bestaanszekerheid van de voormalige sociale werkplaatsdoelgroep. Ook voor mensen die vanaf jonge leeftijd een gedeeltelijke arbeidsbeperking hebben is de overgang naar de Participatiewet een achteruitgang. Zij krijgen nu dezelfde uitkering als andere bijstandsgerechtigden, onder dezelfde voorwaarden. Waar het voor de Wajong uitkering niet uitmaakte waar en met wie je samenwoonde (alleen de Wajong toeslag was inkomensafhankelijk) is dit voor de bijstand wel degelijk van belang.
Dit betekent in de praktijk dat als de chronisch zieke darmpatiënt van 19 geluk heeft in de liefde en met zijn werkende vriendin wil gaan samenwonen, hij zijn hele financiële zelfstandigheid kwijtraakt en volledig afhankelijk wordt van het inkomen van zijn vriendin. Is dit rechtvaardig? Zijn de sociale werkvoorziening en de Wajong ooit juist niet opgezet om ervoor te zorgen dat kwetsbare mensen niet meer aangewezen zijn op hulp van familie en willekeur maar zo waardig en zelfstandig mogelijk kunnen leven?
Ik vind het onvoorstelbaar dat er voor wordt gekozen om op de meest kwetsbare groepen in de samenleving te bezuinigen terwijl Nederland bijvoorbeeld nog altijd een belastingparadijs voor multinationals is. Het is blijkbaar maar net wat je belangrijk vindt. Als je de beschaving van een land kunt afmeten aan hoe er de met de meest kwetsbare mensen wordt omgegaan vrees ik dat Nederland de laatste jaren minder beschaafd is geworden.