En de winnaar van de verkiezingen is...
• 20-09-2012
• leestijd 10 minuten
Als er een ideologie is aan te wijzen die als winnaar uit de Nederlandse verkiezingen is gekomen, dan is het wel het neoliberalisme. Dat is verbazingwekkend
We leven in tijden van een mondiale crisis die in brede kringen wordt toegeschreven aan het neoliberalisme en haar oneindige drang tot deregulering. Tegelijkertijd is de enige oplossing die naar voren wordt geschoven in deze crisis, de kwaal die haar juist heeft veroorzaakt. Wat verklaart de verregaande onkwetsbaarheid van deze ideologie?
Laten we beginnen bij de vaststelling dat er een probleem is met het woord neoliberalisme als zodanig. De reactie op het gebruik ervan is meestal een verveeld schouderophalen. De kleine schare opiniemakers die de term regelmatig in de mond neemt – ik noem Marcel van Dam – kleeft het imago aan dat zij ouden van dagen zijn die fulmineren tegen de tijdsgeest. In de beeldvorming zijn het de donquichots van deze tijd, altijd onderweg naar een of andere windmolen – de zorg, het pensioen – om weer eens van leer te trekken tegen het alomtegenwoordige kwaad. Iets vergelijkbaars kan gezegd worden over de SP, wiens principiële stellingname tegen het neoliberalisme gelijkgesteld wordt met conservatisme.
Het is op het vlak van de tijd waar de alleenheerschappij van het neoliberalisme nog het meest tot uiting komt: het is dermate onderdeel van ons leven geworden, tot op het meest intieme, alledaagse niveau, dat het zich meester heeft gemaakt van ons vermogen de toekomst voor te kunnen stellen. Het gevolg is dat politiek gereduceerd is tot tweerichtingsverkeer. Bent u tegen het neoliberalisme, dan bent u conservatief en wilt u terug de tijd in, vasthouden aan oude verworvenheden, etc etc. Ben u voor het neoliberalisme, dan wilt u volle kracht vooruit, verantwoordelijkheden nemen, al over uw schaduw heen springend, een stralende toekomst tegemoet.
Ideologie Deze onkwetsbaarheid is voor een groot deel terug te voeren op de manier waarop in onze tijd over ideologie wordt gedacht. Voorheen zag men ideologie – in de klassieke beschrijving van Marx: ‘Sie wissen es nicht aber sie tun es’ – als een fenomeen dat zich overal in de samenleving manifesteerde, en daarbij over het algemeen geheel onopgemerkt aan mensen voorbij ging. Vandaar de continue noodzaak van ideologiekritiek, de ontmaskering van de ideologie in het alledaagse.
In onze zogenaamde postideologische tijd is men anders gaan denken over ideologie. De term wordt vandaag de dag vooral gebruikt om mensen te brandmerken die zich buiten de alledaagse politieke werkelijkheid bevinden. Het is synoniem komen te staan met extremisme, een referentie naar alles dat buiten de bandbreedte valt van geaccepteerde politieke opinies en praktijken. Ideologie, zo is de gangbare opinie, is het domein van de typische sektarische randgroeperingen die het politieke pragmatisme missen dat uitgeroepen is tot het operationele principe van deze tijd. Ideologie wordt daarmee niet enkel weggewuifd als een fenomeen dat extern is aan de alledaagse politiek, het wordt ook gezien als iets van het verleden, een overblijfsel van andere tijden. Waarmee ironisch genoeg, elke vorm van kritiek op het neoliberalisme afgedaan kan worden als een vorm van ideologie-nostalgie.
Na de val van de Berlijnse Muur verkondigde Francis Fukuyama op beroemde wijze het einde van de geschiedenis, de finale conclusie van ideologisch conflict. Daarbij had hij een eervolle vermelding voor Nederland, dat hij zag als een van de voorlopers van deze afschaffing van de geschiedenis. In Nederland werden ideologische tegenstellingen eerder aan de kant gezet dan elders, vervangen door de beroemde cultuur van consensus en compromis, alom bejubeld als een sleutelingrediënt van het succesvolle poldermodel. Nederlandse politici, intellectuelen en opiniemakers, in het bijzonder degenen die zich ooit aan de linkerzijde van het politieke spectrum bevonden, waren maar wat blij om het einde der ideologieën te omarmen. Zo kwam het dat de Nederlandse samenleving zichzelf wist te overtuigen dat het zich had ontwikkeld tot op een punt voorbij de ideologie.
Natuurlijk was deze overtuiging al van het begin af aan een zeer grootschalige vorm van zelfbedrog. Wat Fukuyama tenslotte verkondigde, was de ideologische overwinning van het politieke en economische liberalisme. Wat betekende dat politieke geloofssystemen niet zozeer verdwenen uit de samenleving, maar enkel gereduceerd werden tot één algemeen geaccepteerde variëteit, die vanaf dit moment op halsstarrige wijze gezien werd als realiteit. De beroemde auteurs die eens onze ogen openden voor de wijze waarop ideologie aanwezig is in de meest alledaagse objecten en praktijken – denk aan Roland Barthes die op beroemde wijze de ideologische inhoud van wasmiddeladvertenties analyseerde – werden nu van de hand gedaan als ideologisch en obsoleet.
Bij gebrek aan een doortastende ideologiekritiek is de tot onwetendheid verleidende vanzelfsprekendheid waar Marx over schreef, weer terug van weggeweest. Het neoliberalisme is alomtegenwoordig maar komt op grotendeels onbewuste wijze tot uiting. Zo zijn er de rekenmodellen en managementtechnieken die zonder dat veel mensen daar lang stil bij stil staan, uitgaan van het neoliberale mensbeeld – de homo economicus, en in bredere zin de leerstellingen van de neoklassieke economie op semi-religieuze wijze omarmen. Onze huidige maatschappij kent intussen een heel complex van meet- en regelsystemen, dat vanaf de eerste schooldag tot de alledaagse productietargets en tussentijdse evaluatiegesprekken, gedragingen voorschrijft en daarmee de maatstaf van menselijk succes bepaald. Ondertussen blijft het neoliberalisme op klassieke en succesvolle wijze ontkennen dat het een ideologie is. In plaats daarvan heeft het zich een imago aangemeten van zakelijke objectiviteit. Leest u the Economist er maar op na.
Daarbij kent het een zekere circulaire autoriteit. De VVD heeft de huidige verkiezingen mede gewonnen omdat zij door het CPB tot banenkampioen werd uitgeroepen. Tot 2040 zou de VVD een half miljoen meer banen genereren dan de SP. De Telegraaf bracht het in chocaladeletters op haar voorpagina. We hebben het Rutte keer op keer horen herhalen op een haast oneindige reeks deprimerende en misleidende televisiedebatten. Los van het feit dat het natuurlijk volstrekt ridicuul en fopwetenschappelijk is om te pretenderen een economische trend tot 2040 te kunnen extrapoleren, is er hier nog iets anders aan de hand. Wat blijkt, het CPB calculeert de banengroei op basis van een rekenmodel, (SAFFIER-II) dat voortborduurt op de aannames van de grondlegger van het neoliberalisme, de econoom Milton Friedman. Volgens het SAFFIER-II model functioneren wij allen als homo economicus en is het puur de hoogte (of beter gezegd laagte) van de uitkeringen en lonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt die de banengroei bepaalt. Jeroen Laemers heeft er op Sargasso een mooie uitwijding over geschreven. Innovatie, effectieve vraag en onderwijs – factoren die wat minder eenzijdige economen van belang achten – worden niet meegenomen. Laat staan dat er overtuigend wetenschappelijk bewijs is voor het door de CPB aangehouden verband tussen de uitholling van lonen en uitkeringen enerzijds en banengroei anderzijds (een recente studie van de Delftse economen Naastepad en Storm wijst bijvoorbeeld op een tegenovergesteld effect). Met een rekenmodel dat de onderkant van de arbeidsmarkt effectief veroordeelt tot pauperdom verwordt het CPB – bewust of onbewust, gewild of ongewild – tot een PR-afdeling van de VVD (waarbij vermeld moet worden dat het CPB op andere thema’s er een wat gevarieerder rekenrepertoire op nahoudt, wat niet wegneemt dat ook op alle andere niveau’s de analyses van het CPB gebaseerd zijn op controversiële, onbewezen economische aannames).
Neoliberale opvattingen zijn tevens op dominante en impliciete wijze aanwezig in het medialandschap, van het NOS Journaal tot de Volkskrant, tot de Trouw en de NRC. Een goed voorbeeld is een paginagrote analyse van de Eurocrisis op de voorzijde van de Volkskrant van 8 mei 2012 (van de hand van Marc Peeperkorn), die uiteindelijk neerkomt op deze aanbeveling:
Echte banen scheppen begint bij structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid en met voltooiing van de vrije concurrentie in Europa. […] Maar de politieke moed om die plannen vervolgens uit te voeren is net zo schaars als geld.
Het is neoliberaal en zeer radicaal. Nu zult u denken, hebben mijn arbeidsomstandigheden en sociale rechten deze crisis veroorzaakt? Nee, maar dat weerhoudt de Volkskrant er niet van om als zogenaamde oplossing voor de crisis voor te stellen dat de Nederlandse lonen, arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen moeten gaan concurreren met die van Oost-Europa. Dit heeft de Volkskrant natuurlijk niet zelf verzonnen: het is alweer Milton Friedman zijn theorie van Non-Accelerating Inflation Rate of Unemployment ofwel NAIRU, die uitgaat van het idee dat een bepaald niveau van werkloosheid en daaruit voortkomende concurrentie om schaarse banen noodzakelijk is om de lonen omlaag te drukken en nieuwe werkgelegenheid te creëren. De massale werkloosheid in Spanje en Griekenland is volgens deze visie geen probleem, maar juist een oplossing voor de crisis. Als de concurrentie om schaarse banen maar groot genoeg is, dan verdwijnt vroeg of laat de (te grote) solidariteit, en worden vakbonden en links in het defensief gedrongen. Zo ontstaat politieke ruimte om Europa concurrerender te maken ten opzichte van opkomende economieën, door ‘starheden’ (een codewoord voor sociale rechten van werknemers) in de werking van de arbeidsmarkt weg te nemen, en externe kosten te beteugelen, zoals de Europese welvaartsstaat.
Het houdt op korte of langere termijn de bewuste onttakeling in van de linkse traditie en haar verworvenheden. Het is diametraal het tegenovergestelde van wat de neo-Keynesianen aanhouden (zoals Paul Krugman in de V.S. of Kleinknecht in Nederland), die de crisis als een gevolg zien van de ongelijke handelsverhoudingen tussen Noord en Zuid Europa. Juist het op peil houden van de effectieve vraag en het van overheidswege stimuleren van de economie zijn noodzakelijk om de economie uit een deflationaire spiraal te houden. Deze economische visie is echter een zeer marginale stem in het debat. Wat rechts ook beweert over de zogenaamde linkse media, we moeten concluderen dat er geen enkele krant of televisieprogramma is geweest die een andere visie op de crisis heeft verwoord, dan een neoliberale. Het is deze, de samenleving omspannende kortsluiting tussen economische theorie, mainstream journalistiek en politieke praktijk, waardoor het neoliberalisme zich heeft weten te manifesteren als het toppunt van zakelijkheid en objectiviteit.
Van een moreel naar een analytisch begrip De onbevredigende smaak die kleeft aan het woord neoliberalisme, is echter niet enkel te wijten aan haar circulaire dominantie. Het heeft ook veel met de intellectuele tekortkomingen van links te maken. We gebruiken het woord vaak als een simpel scheldwoord, waarbij het vaker een morele, dan een analytische lading heeft. Dit is weer terug te voeren op een groot manco in de Nederlandse politieke literatuur, waar de verregaande invloed van het neoliberalisme op het politieke beleid en in bredere zin op onze samenleving nauwelijks echt verkend is en concreet wordt gemaakt. Het gevolg is dat het de kwaliteit krijgt van een soort spookachtige substantie, die het mensen als Frits Bolkestein mogelijk maakt, om te ontkennen dat die aanduiding daadwerkelijk iets betekent. Voor Frits is het niets anders dan realisme.
De oningevuldheid van het begrip maakt het tevens mogelijk voor de PvdA om tot meerdere malen aan toe het neoliberalisme de wacht aan te roepen, zonder daadwerkelijk iets essentieels aan haar positionering te veranderen, richting de Europese Unie die op geheel Orwelliaanse wijze de neoliberale doctrine in haar grondwet heeft staan, richting het onderwijs dat onder Plasterk verder vermarkt is, richting de zorg waar de PvdA de marktwerking heeft ingevoerd, of richting de woningbouwcorporaties. Aangezien bij de partij zelf het besef lijkt te ontbreken wat het neoliberalisme precies inhoudt, is het ook onrealistisch om van de PvdA te verwachten dat het een einde maakt aan het ‘rechtse rotbeleid’. Verwacht eerder een zure pil met een sociaal suikerlaagje.
Hetzelfde type tekortkoming vinden we in het boek van Hans Achterhuis, waar hij de utopische, ideologische en irrationele aspecten van het neoliberalisme heeft beschreven in theorie, maar de Nederlandse praktijk verwaarloost met als teleurstellend gevolg dat hij geen enkele concrete politieke conclusie aan zijn studie verbindt.
Dat dit wel degelijk mogelijk is wordt door buitenlandse auteurs en filmmakers voortdurend aangetoond: Neem Adam Curtis zijn documentaire The Trap, waar hij de duistere origines traceert van de target cultuur die onderdeel is van het New Public Management – de neoliberale hervorming van het publieke bestuur die uitgaat van targets, quota’s en prikkels. Curtis beschrijft de perverse effecten die optreden in de zorg, waar de targets ertoe leiden dat ziekenhuizen patiënten zijn gaan selecteren op de kostbaarheid/winstgevendheid van hun ziektes. Eenzelfde type marktfalen vinden we in de Nederlandse zorg, waar de vermarkting als onbedoeld effect grote kostenstijgingen met zich mee heeft gebracht, simpelweg omdat ziekenhuizen ertoe worden aangezet om bedrijfsmatig te werken en dus zoveel mogelijk omzet te draaien. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn gaande aan de universiteit, waar de Diederik Stapel affaire de perverse effecten illustreert van productiviteitstargets en menig professor inmiddels meer tijd kwijt is aan het invullen van allerlei formuliertjes dan het doen van onderzoek.
De Franse socioloog Loïc Wacquant belicht in zijn boek Straf de Armen een ander interessant aspect. Het neoliberalisme wordt door hem gelijk gesteld met de uitbreiding van de rechterhand van de staat (het gevangeniswezen, politie en justitie) ten opzichte van de linkerhand van de staat (sociale voorzieningen, onderwijs etc.). Deze ontwikkeling is evengoed in Nederland te traceren. Het wordt natuurlijk mooi gevisualiseerd door de campagne slogans van de VVD (handen ophouden of handen uit de mouwen, en voortaan voor iedereen die straf verdient: straf). Maar ook door het budget van het Ministerie van Justitie dat exponentieel is gegroeid, van 1,7 miljard in 1990 naar 5,8 miljard in 2008, terwijl er op sociale voorzieningen hardhandig gekort is. Tenslotte is er nog Naomi Klein’s Shock Doctrine, dat verhaalt over een van de centrale theses van Milton Friedman: never waste a good crisis. Wanneer een politieke crisis zich voordoet, zo laat Naomi Klein overtuigend zien, is deze in de geschiedenis vaak bewust gebruikt om een radicale neoliberale herstructurering door te duwen. Indien nodig, met zeer gewelddadige en autoritaire middelen, zoals in Chili, Rusland en China. Landen waar Friedman en zijn school een directe betrokkenheid hadden bij het doen ontstaan van autoritaire vormen van neoliberalisme.
Vergelijkbare zorgwekkende ontwikkelingen doen zich inmiddels voor in de Europese Unie, waar ons verteld wordt dat een crisis, ontstaan door financiële deregulering, opgelost moet worden via de verdere deregulering van de arbeidsmarkt en de afslanking van sociale voorzieningen. Dit onder een steeds verdergaande inperking van de democratie en evenredige machtsuitbreiding van een ongekozen technocratie, omdat – zo klaagt het gezagsgetrouwe journaille van de Volkskrant – de ‘politieke moed’ ontbreekt om dit op democratische wijze ingang te doen vinden.
Om deze ongewenste ontwikkelingen een halt toe te roepen en discussie over maatschappelijke alternatieven weer mogelijk te maken, is het noodzakelijke de ideologiekritiek nieuw leven in te blazen.
Dit is een uitgewerkte versie van een introductie bij de presentatie van het boek Identiteit (De Bezige Bij 2012) van Paul Verhaeghe dat de psychologische gevolgen van het neoliberalisme analyseert.