Joop-debat: In het tijdperk van Google en Twitter is de embargo-politiek van wetenschappelijke tijdschriften achterhaald
NASA ontdekt vreemde bacteriën in een Californisch zoutmeer. De ontdekking heeft implicaties voor de speurtocht naar buitenaards leven. Onderzoekster Felisa Wolfe-Simon en haar collega’s schrijven er een artikel over in het weekblad Science. Er is een persbericht van de Arizona State University. Er zijn meetgegevens, grafieken en foto’s beschikbaar. Honderden wetenschapsjournalisten over de hele wereld weten sinds maandag 29 november van de hoed en de rand. Maar ruim drie dagen lang mag niemand er iets over zeggen.
Het is niet de NASA die deze embargo-politiek heeft bedacht. Jazeker, NASA belegde op donderdagavond om 20.00 uur Nederlandse tijd een persconferentie in Washington, en deed vooraf geen uitspraken over de inhoud. Maar als het aan de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie had gelegen, zou er vóór die persconferentie helemaal niets over naar buiten zijn gebracht. Dat is de normale gang van zaken: je deelt iets nieuws mee aan de pers, en die kan er vervolgens direct over gaan schrijven.
Nee, dat veel journalisten het Science-artikel al konden inzien maar er een halve week hun mond over moesten houden, komt uit de koker van het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift zelf. Een identieke embargo-regeling wordt gehanteerd door het Britse weekblad Nature, de gezaghebbende concurrent van het Amerikaanse Science. En al die brave wetenschapsjournalisten houden zich er keurig aan, want anders komen ze op de zwarte lijst, en raken ze hun privileges kwijt.
Het idee achter die embargo’s is op zich best goed. Science en Nature laten zich niet lezen als Kijk of Quest. De vertaalslag van een wetenschappelijk artikel naar het grote publiek vereist achtergrondkennis, aanvullende research en vooral veel tijd. Danzkij de embargo-regeling kunnen journalisten een paar dagen werken aan een zorgvuldig geschreven en inhoudelijk correct verhaal, en hebben ze ook gelegenheid om andere onderzoekers om hun mening te vragen. Resultaat: er wordt minder larie en flauwekul gepubliceerd in kranten en tijdschriften.
Althans, dat is de achterliggende gedachte. In de hedendaagse praktijk kan het echter juist averechts uitpakken. Dat bleek afgelopen week.. De aankondiging van een NASA-persconferentie zou een paar jaar geleden alleen journalisten en nieuwsredacties hebben bereikt. Nu ging die aankondiging via weblogs en Twitter als een lopend vuurtje de hele wereld rond. Met als gevolg dat er, via datzelfde internet, een enorme geruchtenstroom op gang kwam, waarin de ene speculatie nog vergezochter was dan de andere.
Wetenschapsjournalisten die inzage hadden gekregen in de Science-publicatie konden – nee, mochten – daar niets tegenover zetten, omdat ze geacht werden hun lippen tot donderdagavond stijf op elkaar te houden. Juist danzkij het embargo kwamen de onzinverhalen zo de wereld in – over bacteriën op Mars, over signalen van verre beschavingen, of zelfs over bezoek van buitenaards leven.
Bovendien: als je ook maar een beetje kunt googelen, ontdekte je al snel met welk onderzoek de deelnemers aan de persconferentie zich zoal bezighouden. Het VPRO-programma Labyrint had de eerste auteur van het Science-artikel vorige week dinsdag zelfs uitgebreid voor de camera. Wie z’n huiswerk goed deed, had dat artikel dus helemaal niet nodig om het nieuws te reconstueren. In die zin heeft het NOS Journaal het embargo feitelijk ook niet geschonden, toen er op woensdagavond geopend werd met de arseenbacterie uit het Californische Mono Lake.
In het snelle, digitale tijdperk van Google en Twitter is een nieuwsembargo een archaïsch overblijfsel uit de periode van telex en postzegel. Wetenschappers zijn er zelf vaak niet gelukkig mee, voor journalisten is het een onhandig blok aan het been, en het grote publiek is er niet mee gediend. In de meeste gevallen is de nieuwswaarde van artikelen in Science en Nature nu ook weer niet zó groot, en als er wél sprake is van spectaculaire resultaten, wordt een embargo toch wel geschonden, zoals in 1996 bleek bij het (later ontzenuwde) nieuws over mogelijke fossiele bacteriën in een Marsmeteoriet.
Ik pleit voor een simpele, pragmatische benadering. Als je als wetenschappelijk tijdschrift iets nieuws te melden hebt, maar je wilt nog even niet dat het in de krant komt, moet je er gewoon je mond over houden. Zodra je informatie begint rond te sturen, moet je erop rekenen dat het verder verspreid wordt, al dan niet aangevuld, geduid of bekritiseerd.
Ja, dat geeft wetenschapsjournalisten minder tijd en gelegenheid om aan een doorwrocht artikel te werken. Maar daar hoor je ons niet over zeuren. Dat is namelijk gewoon ons vak. En dat vereist nu ook weer geen buitenaardse vaardigheden.
Govert Schiling gaat over de kwestie live in debat met Elmar Veerman bij De Gids FM op Radio 1, dinsdag 7 december om circa 11:45