Het engagement tussen kunst en de politiek is verbroken, en daarmee ook de band tussen kunst en het volk.
Ik ben blij met de potentie van een zogenaamd ‘rechts’ kabinet, omdat zij de oolitieke crisis van de kapitalistische democratieën in West-Europa zichtbaar maakt. Daarbij zou behoud van de kunstsubsidies in hun huidige vorm wat mij betreft sowieso te schamel zijn.
Op een en dezelfde kunstpagina van zaterdag 11 september verschenen twee belangwekkende artikelen. Een was getiteld ‘Kunst is nog niet in actie tegen Wilders’, een daaropvolgend stuk ‘Choquerende kunst werkt averechts’. Het eerste artikel was een opsomming van meningen vanuit ‘de kunstwereld’ over de betekenis van de politicus Wilders en de vraag waarom kunstenaars nog niet (genoeg) tegen hem in actie waren gekomen.
Deze meningen zijn simpel samen te vatten, ongeveer als volgt: kunst behoort zich tot de eeuwigheid te verhouden en niet tot het hier en nu. Kunst moet gaan over verdieping, media en politiek over sensatie. Hoe minder zij met elkaar van doen hebben des te beter.
Het tweede artikel was een interview met ‘prominent critica’ Anna Tilroe die dit standpunt maar al te graag beaamde: kunst moest volgens haar wel geëngageerd zijn, maar dan niet met de spektakelmaatschappij. Tevens stelde zij dat ‘choquerende kunst’ (bijvoorbeeld kunst direct gericht tegen de persoon Wilders) ‘averechts’ zou werken en pleit voor ‘een elite die zegt waar het op staat en die helder uitlegt wat kwaliteit is’.
In mijn ogen zijn beide artikelen gebaseerd op dezelfde foutieve veronderstelling, namelijk dat ‘de kunstwereld’ een eenduidig geheel is, waarin ‘protest’ en ‘politiek’ alleen zouden bestaan bij de gratie van illustratie (als Wilders niet letterlijk in beeld wordt gebracht dan is het geen protest, zo veronderstelt het eerste artikel) en waarin de betekenis van ‘engagement’ wordt geformuleerd door een nauw bepaalde ‘elite’ van museumdirecteuren, markt en kunstkritiek.
Een ander recent interview met Tilroe over haar pamflet De Ja-Sprong in het kunsttijdschrift Kunstbeeld onthult onmiddellijk hoe verstrikt de critica is in het systeem dat zij probeert te bekritiseren. Tilroe tilt de gebroeders Jake & Dinos Chapman op een voetstuk en zet ze af tegen de ‘foute’ want kapitalistische en sensatiegerichte Damien Hirst. Hirst is vooral bekend door zijn design-achtige installaties van op sterk water gezette dieren, zoals een haai of een door midden gezaagd schaap. De Chapman-broers zijn kwajongens met te veel geld die in swastika-vormige aquaria miniatuurdecors van apocalyptische massamartelingen bouwen. Tilroes voorkeur voor de laatsten illustreert dat haar idee van engagement er simpelweg een is van sferische illustratie: waar de gebroeders Chapman een ‘verantwoorde’ en ‘sferische’ weergave geven van existentiële doembeelden, kiest Hirst ervoor de verpletterende banaliteit van de consumptiemaatschappij te verbeelden.
Echter, geen van deze kunstenaars verandert ook maar iets aan ons huidige beeld van de politiek, die het behoud en het vergroten van economische welvaart tot enig doel heeft verheven. Tilroe slaagt er niet in een kritiek te formuleren die ook een andere politieke agenda voor de kunst tot stand kan brengen; een agenda die verder gaat dan het proclameren van een ‘nieuwe elite’.
Het zal duidelijk zijn: Tilroes stem is niet mijn stem. Dit geluid, van de ‘redelijk geëngageerde’ sociaal-democratie, kan wat mij betreft niet snel genoeg verstommen. Ik ben blij met de potentie van een zogenaamd ‘rechts’ kabinet, omdat zij de politieke crisis van de kapitalistische democratieën in West-Europa zichtbaar maakt. Daarbij zou behoud van de kunstsubsidies in hun huidige vorm wat mij betreft sowieso te schamel zijn. Waarom? Omdat kunst en politiek geen project meer delen. Omdat kunstenaars vandaag de dag ploeteren binnen een ideologisch vacuüm, en de angst ‘propagandakunst’ te maken ieder wezenlijk engagement ondermijnt. Wat resteert is een krappe 0,5% van de rijksbegroting voor kunst en cultuur, en de armoedige politieke rechtvaardiging hiervan: kunst met als enige doel educatie. Het engagement tussen kunst en de politiek is verbroken, en daarmee ook de band tussen kunst en het volk. De belofte dat kunst de emancipatorische agenda van progressieve politiek zou verbeelden is loos: termen als universele gelijkheid, vrijheid en solidariteit zeggen de gemiddelde consument en kunstenaar niets meer.
Ik denk dat in de leegte die de utopische kunst achter heeft gelaten, wel degelijk een nieuw soort verzet ontstaat. Maar die speelt zich nog gr otendeels buiten het blikveld van de kunstwereld af. Een kunstenaarsduo als Wouter Osterholt en Elke Uitentuis bijvoorbeeld tonen met hun schaalmodellen voor directe democratie in Kaïro (Model Citizens, 2009) dat beeldende kunst, sociologie, politiek en activisme samen tot grootse dingen kunnen leiden. Het duo maakte een gedetailleerd schaalmodel van een wijk in Kaïro. Burgers konden voorstellen voor veranderingen doen die de kunstenaars op kleine schaal in het model invoerden. Door de wereld in eerste instantie te verkleinen, vergrootten ze daarmee het zicht erop. En de mogelijkheid tot invloed: inmiddels is het duo samen met bewoners bezig te onderzoeken hoe de voorstellen te verwezenlijken.
Anders dan andere ‘gemeenschapskunstenaars’, zijn Osterholt en Uitentuis bereid de uiterste consequenties van hun experimentele democratische modellen te dragen: voorstellen voor meer openbare ruimte en recreatieplekken worden gelijk behandeld aan voorstellen voor meer cameracontrole of de bouw van een Kentucky Fried Chicken-restaurant. Osterholt en Uitentuis ontwikkelen hun experimentele democratische modellen voor andere gebieden dan de westerse wereld. Daardoor wordt duidelijk hoe weinig ruimte er in ons kapitalistisch democratisch model nog is voor de wisselwerking tussen kunst en politiek – die wel degelijk bestaat.
“Jeder Mensch ist ein Kunstler” zei kunstenaar, politicus en medeoprichter van de partij Die Grünen Joseph Beuys. Onlangs sprak ik met de GroenLinks-vertegenwoordiger van kunst en cultuur Mariko Peters en die herformuleerde Beuys’ woorden ter plekke: “Jeder Mensch ist ein Politiker!”
Beuys en Peters doen hiermee een aanval op het exclusieve karakter dat beide domeinen – kunst en politiek – hebben verkregen. ‘Elk mens is een politicus’ en ‘elk mens is een kunstenaar’ betekent zoveel als het opeisen van onze samenleving als totaalkunstwerk, waarvan elke mens de medeschepper is van zowel vorm als inhoud. Het betekent dat creativiteit de samenleving toebehoort, en geen exclusief goed is. Voor een nieuwe generatie kunstenaars en politici is de openbaarheid de plek waar wij onze discussies voeren en onze wereld inrichten.
Hier zijn kunstenaars en politici de aanstichters van een emancipatoir en revolutionair esprit dat het begrip democratie kan ontrukken aan de handen van populisten en demagogen. En kan redden van kunstcritici die niets anders voorstaan dan het volk de zoveelste zogenaamde elite op te leggen.
Kunstenaars-politici en politici-kunstenaars: laten wij onze kennis en inspiratie niet langer voor onszelf houden. Laten wij deze tijd als ons momentum opeisen, niet langer wachten, eigenbelang aan de kant zetten en politiek en kunst weer samenbrengen. Want kunst behoort het volk toe, net als de politiek. En wij zijn inmiddels te lang van elkaar gescheiden.