
In mijn keuken staat één bak ellende. Je zou denken: gewoon een vuilnisbak, doen wat je moet doen en klaar. Maar nee. Dit ding heeft plannen. En die plannen draaien meestal uit op mijn vernedering.
Zodra die zak vol zit, begint het gedonder. Ik trek het deksel open, kijk naar die opgepropte boel en besluit weer eens dat ik dit wel even regel. Ik pak de randen vast, geef een flinke ruk… niks. De zak zit muurvast, alsof hij besloten heeft zich permanent in de bak te nestelen.
Dus ik zet mijn voeten schrap, hou de bak met mijn knie tegen zodat hij niet wegglijdt, en probeer opnieuw. Mijn schouders protesteren, mijn geduld zakt weg, en in mijn hoofd begint het eerste fluisterende achteruit bidden al. Want dit is zo’n moment waarop je weet dat het lelijk kan worden.
Dan komt het punt waarop ik niet meer zachtjes werk maar gewoon ga trekken met de koppigheid van iemand die al te veel op haar bord heeft. De bak schuift, ik schuif mee, de hele keuken beweegt mee. En dan schiet die zak los. Ik klap bijna tegen het aanrecht, vang mezelf op en doe alsof dit allemaal keurig ging.
Tot mijn oog valt op dat bekende natte plekje onderaan de zak. Precies groot genoeg om te vermoeden dat het geen water is. Ik hou dat ding vast met de elegantie van iemand die eigenlijk wil wegrennen, knoop hem dicht en wandel ermee naar buiten in een soort scheve houding, alsof die zak elk moment kan besluiten dat het afgelopen is.
Buiten flikker ik hem in de container, haal diep adem en voel een klein vonkje overwinning. Heel klein. Want zodra ik terug in de keuken kom, hoor ik achter me het geluid van een kind dat iets in de nieuwe zak laat vallen. Die doffe plof die zegt dat de volgende ronde al begonnen is.
En dan weet ik, die bak ellende staat daar alweer te wachten. En hij lacht. In stilte, maar geloof me, hij lacht.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.