Een database kan gevaarlijk zijn. Er worden fouten gemaakt. Monsters kunnen besmet raken. Of krijgen de verkeerde code
De doorbraak in de moordzaak rond Marianne Vaatstra heeft de discussie over een nationale DNA-database weer nieuw leven in geblazen. Zestien miljoen sporen in een computer.
Enkele kanttekeningen.
Een database kan gevaarlijk zijn. Er worden fouten gemaakt. Monsters kunnen besmet raken. Of krijgen de verkeerde code.
DNA is niet zaligmakend. Uiteindelijk zegt de aanwezigheid van iemands celmateriaal in het beste geval iets over het contact tussen twee mensen of de aanwezigheid van de drager. Maar helemaal niets over gedrag. Of tijdstip.
De zaak Marianne Vaatstra is bijzonder omdat er sprake is van meerdere sporen, waaronder een spermaspoor. Een dergelijk spoor zegt juist wel iets over strafbaar gedrag. Een in zijn soort vrij unieke zaak.
In verreweg de meeste gevallen van seksueel misbruik is DNA niet nodig. Misbruik is altijd al het domein van bekenden geweest. De agressieve verkrachter in de bosjes is een zeldzaamheid. Vaak is de dader van seksueel misbruik wel bekend bij het slachtoffer.
DNA-bewijs lijkt bij uitstek een oplossing voor onopgeloste moordzaken die al jaren muur- en muurvast zitten. Maar moeten we daar een complete DNA-databank voor bouwen?
Nederland telt tot op de dag van vandaag ongeveer 125 onopgeloste moorden. Die teller tikt bijzonder traag. Het eerste gedocumenteerde geval is van 1895.
Ieder jaar noteren we ongeveer 150 moorden. Een redelijk stabiele statistiek. De meeste moorden worden zonder DNA opgelost.
Natuurlijk. Je zou DNA ook in kunnen zetten bij andere misdrijven en overtredingen. Maar ik vraag me af of de politie genoeg capaciteit heeft om bij de vele tienduizenden woninginbraken telkens maar weer uitgebreid DNA-onderzoek te gaan doen. Laat staan dat het toch al uit zijn voegen barstende NFI vervolgens aan de bak kan voor het tijdrovende onderzoek.
Bij overvallen is het gebruik van DNA meer gemeengoed tegenwoordig. Maar bijna altijd omdat de verdachte al is gevonden en er zo relatief makkelijk een DNA-match kan worden gevonden.
Hoe zou dat zonder verdachte gaan? Wij laten allemaal elke dag overal DNA achter. Haren. Celmateriaal. Een overvallen cafetaria lijkt me een broedplaats van dergelijk materiaal. Ik zie de lange rijen verdachten al staan bij het politiebureau.
En wat doen we met al dat DNA?
Betrouwbaar DNA-bewijs staat of valt met een correcte verzameling en verwerking van het celmateriaal. Wat als het ene spoor wel in het dossier zit en andere sporen zijn blijven liggen? In de rechtspraak zijn de gevallen van onbetrouwbaar DNA-bewijs inmiddels genoegzaam bekend.
En er is nog een gevaar. Een dossier met ‘betrouwbaar’ DNA-bewijs kan al snel worden gezien als een ‘rond’ dossier. Er hoeft niet meer verder te worden gezocht. Getuigen doen er niet zo gek veel meer toe. De verdachte is de dader.
DNA is niet heilig.
In de Vaatstra-zaak is het woord opgelost inmiddels vaker gevallen dan me lief is. Het lijkt er bijna op dat het oordeel van de rechter in deze zaak voor sommige mensen nog slechts een formaliteit is.
Maar er is meer. Nederland heeft soms een kort geheugen. Ruim een jaar geleden kwam het NFI negatief in het nieuws. De Telegraaf bracht het verhaal naar buiten dat het onderzoeksinstituut in veertien jaar tijd bijna 1700 kleine en grote fouten had gemaakt tijdens DNA-onderzoek.
Ook in een breder kader zit een nationale DNA-database me niet lekker. De recente geschiedenis leert ons dat de overheid nu niet zo’n beste schatbewaarder is van gegevens.
En wie garandeert mij dat een overheid over pak hem beet vijftig jaar niet een hele enge agenda heeft?
Verreweg de meeste misdrijven worden op dit moment door regulier recherchewerk opgelost. DNA speelt niet zo’n gek grote rol. In zaken waarbij dit wel het geval is, volstaat de huidige wetgeving.
Misschien is dat wel de les van de zaak Vaatstra. De vrijwillige en zorgvuldige bijdrage van duizenden mannen zorgde hier voor een doorbraak.
Daar hebben we in de verste verte geen nationale DNA-databank voor nodig gehad.