Waarom we huiverig moeten zijn voor een digitale universiteit
Toen de coronacrisis ook Nederland bereikte, was er in de eerste dagen nog veel onduidelijk. De Nederlandse universiteiten waren daadkrachtig en kozen voor duidelijkheid in hun beleid: voor de rest van het collegejaar wordt het fysieke onderwijs volledig vervangen door digitaal onderwijs. Prettig: zo wisten docenten waar ze aan toe waren en konden ze hun onderwijs zo snel mogelijk omzetten naar een digitale vorm.
Echter, nog voor het kabinet met de persconferentie over de nieuwe maatregelen kwam, nam de VSNU (De Vereniging van Universiteiten) al stelling, en gaf aan ook in het nieuwe collegejaar, zo veel mogelijk onderwijs digitaal aan te bieden. Universiteit Leiden deed daar nog een schepje bovenop; zij streeft ernaar al hun onderwijs t/m februari 2021 digitaal aan te bieden. De VSNU presenteerde hun richtlijn met de slogan “On Campus, als het kan. Online, omdat het kan.” Hoewel het eerste deel suggereert dat fysiek onderwijs de prioriteit blijft, moeten we niet te licht denken over het tweede deel: “ Online, omdat het kan. ”
“Omdat het kan” mag geen argument zijn om voor een digitale onderwijsvorm te kiezen; dat stelt slechts vast dat het een keuzemogelijkheid is. Het criterium om die keuze te maken moet nog altijd zijn: wat is de beste manier om mijn boodschap over te brengen? Daarin moeten we niet te licht denken over het vervangen van een hoorcollege door een digitaal college. Kennisoverdracht vereist wederzijdse communicatie die niet alleen verbaal plaatsvindt, maar waarin beweging een belangrijke rol speelt. Het gebruik van de handen, het versnellen of juist vertragen van de pas ondersteunen het verhaal van de docent; een frons of glazige blik van een student geven de docent de gelegenheid te reageren en een punt anders uit te leggen.
Naast de overdracht van kennis, is het doel van hoger onderwijs het ontwikkelen van het vermogen academisch te handelen. Ook daarvoor is interactie tussen docenten en studenten van essentieel belang. Door samen ideeën te bespreken, te leren verwoorden en te beargumenteren, leiden we mensen op om zelf geïnformeerde keuzes te maken en deze te kunnen onderbouwen (niet ‘omdat het kan’, maar omdat daar reden toe is). De universiteit is een gemeenschap (community: com = ‘samen’, -munus = ‘gift’), waarin je samen (je ideeën) geeft om zo gezamenlijk een wederzijds begrip te scheppen, zoals onderwijsfilosoof John Dewey zo mooi verwoordt.
Het community-aspect blijft niet beperkt tot het directe onderwijs. Met het volgen van een universitaire studie gaan veel studenten op kamers, waar ze voor het eerst op eigen benen staan. Die vrijheid met de laagdrempeligheid om contact te maken met veel verschillende mensen – doordat je in hetzelfde studentenhuis woont, samen college volgt of lid bent van dezelfde studentenvereniging – maken dit een tijd waarin je vrienden en relaties voor het leven maakt. Niet voor niets moedigen we studenten aan naar het buitenland te gaan. Juist die mobiliteit geeft studenten de mogelijkheid verschillende ervaringen op te doen en zichzelf op academisch en persoonlijk vlak te ontwikkelen.
Ik denk dat we daarom huiverig moeten zijn over het enthousiasme om ‘digitaal’ tot het ‘nieuwe normaal’ te maken. Zo zegt bestuursvoorzitter Jouke de Vries van de Universiteit Groningen in de Ukrant: “Ook als de grootste crisis voorbij is, zullen we als Nederlandse universiteiten online onderwijs blijven aanbieden.” Ik vraag mij dan af: wanneer is de grootste crisis voorbij? Zeker, binnen de huidige maatregelen is het niet anders en vormt digitaal werken soms een verassend goed alternatief. Ook ik werk nu met plezier samen aan een wetenschappelijk artikel met een Amerikaanse collega. Maar daar waren we waarschijnlijk niet aan begonnen als we elkaar niet al goed hadden leren kennen door mijn onderzoeksstage van een half jaar in haar lab.
Zodoende is digitaal onderwijs nu – binnen de mogelijkheden die er zijn – mogelijk de beste oplossing. De consequenties van deze oplossing kunnen dankzij het bestaan van een universitaire gemeenschap worden beperkt op de korte termijn, maar dezelfde oplossing kan grote gevolgen hebben door het verlies van deze gemeenschap op de langere termijn. We moeten ervoor waken een onder ongekende omstandigheden ingeslagen pad te blijven volgen en bij een verandering van de maatregelen (en dus mogelijkheden) opnieuw een afweging maken voor het geven van digitaal onderwijs. Met andere woorden: niet ‘omdat het kan’, maar ‘wanneer het niet anders kan’.