De behoefte aan principiële zuiverheid kan zo sterk zijn dat een hele politieke stroming zichzelf à la Jesse Klaver naar de marge manoeuvreert
Van nature heb ik een afkeer van demonstraties. Het massale, militante maakt me een beetje ongemakkelijk denk ik. Hoewel het doel van een demonstratie heel nobel kan zijn doet de uitingsvorm me altijd denken aan narigheid. Toen ik iets meer over Amerika en de jaren ’60 begon te leren kwam ik tot de conclusie dat er op een cruciaal moment, 1968, consensus bestond over de noodzaak tot verandering, maar tevens ergernis over de onrust die werd veroorzaakt door rellen. De enige partij die destijds iets tegen Nixon had kunnen doen werd echter gegijzeld door het meest rellerige deel van de oppositie, waarbij overigens vrij hilarisch door demonstranten een varken ( Pigasus ) werd genomineerd.
De reden dat het in 1968 zo uit de hand was gelopen was overigens allerminst vreemd. De regering Johnson was z’n gezag kwijt. Burgerrechten en sociale wetgeving waren naar de achtergrond gedrukt door de escalatie van de Vietnam-oorlog, waarvoor de kosten werden gedekt door bezuinigingen op wat Johnson’s grootste verdienste had moeten zijn: The War On Poverty. Sinds de zomer van 1967 liep de onvrede steeds meer uit de hand. Een student ontdekte dat Columbia University verdiende aan de productie van het gifgas Agent Orange. Ondertussen bouwde het aan een nieuwe Campus waarvoor een stuk van de zwarte wijk Harlem werd gesloopt. De gymzaal kwam midden in de oude wijk te staan maar was alleen toegankelijk vanaf de campus voor studenten, waarvan het overgrote deel blank was. Het leverde het project de bijnaam ‘ Gym Crow ‘ op, naar analogie van de Jim Crow – wetten.
Doordat de burgerrechtenbeweging zich snel op de zaak stortte werd de ontruiming in april 1968 van een door zwarten bezet stuk campus geweldloos afgehandeld. Dat gold echter niet voor het door blanke studenten bezette deel, waarbij 132 studenten en een aantal medewerkers gewond raakten. Eén van de politiemannen brak z’n rug toen een student op hem sprong. ‘Columbia’ was niet het eerste moment dat rellen uit de hand liepen. In het zuiden was het al jaren bezig. De Gym Crow-rellen waren echter het moment dat de vonk oversloeg van zwart naar blank Amerika. Dat had twee gevolgen: 1) ook de blanke meerderheid ontdekte dat er iets dringend moest veranderen 2) een deel van het probleem was volgens hen de ordeloosheid die om zich heen leek te slaan.
In die context was er eigenlijk maar één politicus die een verbindende rol kon spelen: Robert Kennedy. Als broer van JFK stond hij voor het herstel van de orde die vóór Johnson had geheerst, terwijl hij als criticus van de Vietnam-oorlog en vriend van de burgerrechtenbeweging het vertrouwen genoot van de demonstranten. Zelfs de van de Democraten afgesplitste segregationisten van George Wallace bleken ernstig te twijfelen tussen hun eigen kandidaat en Kennedy. Hoewel niet vaststaat dat Kennedy uiteindelijk de nominatie van zijn partij zou hebben gewonnen, omdat het primary-systeem toen nog niet bindend was, is wel duidelijk dat 1968 een cruciaal moment was waarop Amerika een ruk naar rechts maakte. Dat had zeker voorkomen kunnen worden als Links een aansprekender kandidaat had gehad. Een geloofwaardig compromisfiguur, iemand die bovendien niet alleen maar een softe vredesduif was, maar ook de naam had een keiharde boevenvanger te zijn. Kennedy had kunnen voorkomen dat Nixon zich het monopolie op law & order toe-eigende.
Uiteraard geschiedde anders: RFK werd net als MLK vermoord. En de uiterst gewiekste Nixon wist zelfs die moorden voor zijn karretje te spannen. Hij slaagde er in om een wig te drijven tussen de kleine man en zijn partij, de Democraten. Nixon introduceerde het concept van de silent majority , de stille meerderheid, en won. Vier jaar later werd hij nog overtuigender herkozen. Niet dankzij Watergate, maar omdat de Democraten een beroerde campagne voerden, met standpunten waarvoor in geen velden of wegen een meerderheid viel te bespeuren.
Anno 2017 is er een behoorlijke kans dat Links in dezelfde valkuil stapt als destijds. Eén belangrijke basisvoorwaarde voor dat soort geblunder bestaat namelijk nog steeds: het morele absolutisme dat blind maakt voor de eigen (tactische) minpunten. De behoefte aan principiële zuiverheid kan zo sterk zijn dat een hele politieke stroming zichzelf à la Jesse Klaver naar de marge manoeuvreert. Ongetwijfeld verzekert hen dat van een basisplek in de hemel, maar in het hier en nu ontslaan ze zich dan van hun verantwoordelijkheid.
Die verantwoordelijkheid ligt uiteraard niet in het gezellig met gelijkgestemden de weg versperren, maar in het contact zoeken met anderen. In plaats van de winkelruiten van zo’n ‘vuile kapitalist’ in te gooien kun je ook in een situatie belanden waardoor je iets meer snapt van zijn afwegingen, en hij op zijn beurt van de jouwe. Alleen op die manier bouw je aan structurele, effectieve coalities die fundamentele verbeteringen realiseren. Boos zijn omdat het zo lekker voelt helpt geen fuck.