De suggestie dat het niveau van het Nederlandse onderwijs daalt lijkt
eerder ingegeven te worden door vrees voor alarmerende krantenkoppen dan
gebaseerd te zijn op wetenschappelijke inzichten
Een lerarenopleiding die smalend wordt aangeduid als knip- en knutselacademie en kranten en tijdschriften die onophoudelijk berichten over juffen en meesters die onvergeeflijke spelfouten maken en slechter rekenen dan leerlingen van groep acht. Dat zijn rond 2006 de belangrijkste ingrediënten voor toenemende maatschappelijke onvrede en onrust in parlementaire kringen. ‘Het gaat van kwaad tot erger met de beheersing van rekenen en taal en daar moet een einde aan komen’, is de teneur van het breed gedeelde gevoel.
De markering van dit moment is van belang om te begrijpen waarom opeenvolgende bewindslieden zoveel belang hechten aan de invoering van een verplichte eindtoets voor het basisonderwijs, rekentoetsing in het voortgezet onderwijs en taal- en rekentoetsen in het middelbaar beroepsonderwijs. Het laat zien dat bewindslieden hun grondwettelijk verankerde verantwoordelijkheid voor goed onderwijs steeds meer vertalen naar controle op het behalen van onderwijsresultaten. Huidig staatssecretaris Sander Dekker was daar in maart dit jaar bij de behandeling van het wetsvoorstel centrale eindtoets PO helder over: ‘Ik vind het niet gek dat dat je na acht jaar basisschool kijkt waar kinderen staan.’
Kerndoelen en referentieniveaus ‘Precies waar het moet en ruim waar het kan’. Dat is de omschrijving die voormalig minister Maria van der Hoeven in (2006) meegeeft aan de kerndoelen voor het primair onderwijs. Kerndoelen die bedoeld zijn om het onderwijs eigen (onderwijs)keuzes te laten maken die ‘passen bij de school en de omgeving van die school’, maar in de praktijk te vrijblijvend blijken om de al langer gewenste kwaliteitsboost aan het onderwijs te geven. Om scholen meer houvast te geven en als overheid meer controlehandvatten te hebben wordt in 2007 de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (beter bekend als de commissie Meijerink) geïnstalleerd die als opdracht meekrijgt ‘te adviseren over wat leerlingen op verschillende niveaus in hun schoolloopbaan moeten beheersen voor taal en rekenen’. Een opdracht die de opmaat vormt voor de huidige fixatie op voortgangs- en eindtoetsing van met name taal en rekenen.
Wie publicaties over de Nederlandse onderwijskwaliteit leest en ook het rapport van de commissie Meijerink er op naslaat kan zich twee zaken afvragen. Was het inderdaad zo grondig mis met de beheersing van taal en rekenen dat generieke maatregelen gerechtvaardigd zijn? Daarbij moet het volgende voor ogen worden gehouden: • De commissie Meijerink constateert dat de taal- en rekenproblemen op de Pabo vooral veroorzaakt lijken te worden door de zeer diverse instroomniveaus, variërend van mbo tot en met vwo. • Wat de taalproblematiek in het primair onderwijs betreft constateert de commissie Meijerink dat de problemen vooral bij het technisch lezen lijken te liggen en dat er wat de rekenproblematiek in het primair onderwijs betreft hooguit op onderdelen zorgen zijn. • De overheid laat al sinds 1987 een Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau (PPON) uitvoeren. Conclusie na twintig jaar onderzoek: ‘Het Nederlandse basisonderwijs is de afgelopen twintig jaar niet beter en niet slechter geworden. Wel is het al die tijd lager geweest dan het zou moeten zijn.’
Conclusie: De suggestie dat het niveau van het Nederlandse onderwijs daalt lijkt eerder ingegeven te worden door vrees voor alarmerende krantenkoppen dan gebaseerd te zijn op wetenschappelijke inzichten. Wat de aanpak van de geschetste problematiek betreft kan daar nog aan toegevoegd worden dat het invoeren van generieke maatregelen wellicht overbodig is. Afgaande op de bevindingen van onder meer Meijerink zou wellicht volstaan kunnen worden met maatwerkoplossingen als toelatingscriteria voor de Pabo, gerichte aandacht voor het leesonderwijs in het primair onderwijs en onderhoudsadviezen voor rekenen en taal in het voortgezet onderwijs.
Continue kwaliteitsbewaking Het is de vraag of de commissie Meijerink zich niet teveel door het eigen enthousiasme voor referentieniveaus heeft laten leiden toen de commissie in haar advisering opnam dat de overheid zowel in het po, als vo en mbo vormen van toetsing in zou moeten voeren waarmee voortdurend zicht gehouden zou kunnen worden op de beheersing ervan: ‘Stel de beschreven referentieniveaus in een sector overstijgend document vast en schrijf ze voor en zet in op continue kwaliteitsbewaking, zowel op landelijk niveau als op het niveau van de school.’ Strenge bewoordingen die in het parlement nog met enige scepsis werden ontvangen, maar na overleg met de sectorraden niettemin al snel in wetgeving werden omgezet. Twee jaar later (2010) wordt de wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen’ vastgesteld. De teerling is geworpen. Het stelsel kan opgetuigd worden.
Volg Ronald Buitelaar ook via zijn weblog en op Twitter