De veroordeling van 342 Turkse militairen
• 08-10-2012
• leestijd 7 minuten
Het blijft in een rechtstaat merkwaardig dat personen worden
veroordeeld voor feiten waarvan het bewijs niet spijkerhard is
Alsof de duvel ermee speelt gebeurt er wanneer ik in Nederland ben altijd wel iets bovengemiddeld sensationeels in Turkije. Twee weken geleden was dat de veroordeling van 324 officieren, waaronder een groot aantal generaals. De rechtbank achtte bewezen dat zij vanaf 2003 voorbereidingen troffen voor Operatie Balyoz (moker), een staatsgreep die een einde had moeten maken aan het bestuur van de Ontwikkelings- en Gerechtigheidspartij (AKP). Daarvoor werden de militairen veroordeeld tot gevangenisstraffen van twaalf tot twintig jaar.
Emre Kort voor mijn uitstapje naar Nederland maakte ik kennis met Emre, een oud-generaal. Ook Emre werd aangeklaagd voor het plannen van een staatsgreep. Hij herkende er aanleiding in om de strijdkrachten achter zich te laten en als burger een baan te zoeken. Dat kon, omdat hij zijn veroordeling – in tegenstelling tot veel collega’s – in vrijheid mocht afwachten. Emre zegt geen idee te hebben waarom hij werd aangeklaagd. Hij is weliswaar geen fan van de AKP, maar aan het voorbereiden van een coup tegen die partij had hij naar eigen zeggen kant noch deel.
De rechter dacht daar anders over. In Nederland hoorde ik dat Emre tot zestien jaar was veroordeeld. Twee dagen later bracht zijn beste vriend hem naar de gevangenis van de stad Silivri, waar honderden politieke gevangenen vastzitten. Volgens de AKP-aanhang en justitie omdat zij een staatsgreep wilden plegen, of anderszins staatsondermijnende activiteiten op hun kerfstok hadden staan. Volgens de andere helft van Turkije omdat zij oppositie voerden tegen een regering die het begrip democratie invult met het beknotten van vrijheden.
Een slechte naam Turkse militairen hebben een slechte naam. Omdat zij in 1960, 1971 en 1980 een gekozen regering naar huis stuurden en zich daarbij aan een scala mensenrechtenschendingen schuldig maakten. Maar ook door hun bloedige regime gedurende de jaren negentig in Zuidoost Turkije, dat tot de dood van duizenden Koerden leidde. Als kers op de taart meende een groep militairen in 1997 weer eens een regering tot ontslag te moeten dwingen. De ‘postmoderne staatsgreep’ van 1997 verschilde van eerdere machtsovername. Terwijl de militairen eerder uit politieke overwegingen tot een coup besloten, heet het toen om religie te zijn gegaan. De militairen beëindigden in 1997 in ieder geval het bestuur van Necmettin Erbakan, een islamitisch geïnspireerde politicus. Een ander verschil was dat het daarbij in tegenstelling tot eerdere staatsgrepen niet tot geweld kwam.
De AKP knoopte de les van 1997 goed in haar oren. Wat Erbakan was overkomen kon de eveneens islamitisch bevlogen premier Erdogan eveneens gebeuren. De arrestatie in 2010 van tientallen militairen leek deze vrees met terugwerkende kracht te rechtvaardigen. In kazernes aangetroffen computerbestanden wezen op bijeenkomsten in 2003 over scenario’s waarin een geforceerd einde van de AKP centraal stond. Volgens de plannen zou het publiek, in reactie op een serie terroristisch geweld en zelfs oorlogsdreiging met Griekenland, vanzelf aandringen op militaire maatregelen tegen de regering.
Niet in de laatste plaats omdat deze, door justitie geschetste, gewelddadige strategie deed denken aan de periode voorafgaand aan de staatsgreep van 1980, groeide de publieke overtuiging dat de militairen na het aantreden van de AKP wederom snode plannen beraamden.
Twijfels Toch ontstonden al snel ook twijfels. Met name onder het deel van de bevolking dat de strijdkrachten graag als waarborg ziet van het Turkse secularisme. Anders geformuleerd: onder Turken die wellicht niet afwijzend gestaan hadden tegenover een gedwongen einde van de religieuze AKP.
In de VS haakt de vooraanstaande economieprofessor Dani Rodrik op hun mening in. Als schoonzoon van Cetin Dogan, een oud-generaal die door justitie als aanvoerder van Operatie Balyoz werd aangewezen, kan hij onmogelijk objectiviteit claimen. Het maakt zijn kritiek niet minder relevant. Wanneer Rodrik stelt dat aanklacht en uitspraak voor een belangrijk deel gebaseerd werden op werkdocumenten die door iedereen geschreven hadden kunnen worden, heeft hij een punt. Over een aantal documenten werd door onafhankelijke Amerikaanse onderzoekers bovendien vastgesteld dat ze niet in 2003 werden geschreven zoals justitie stelt, maar pas veel later. Het gebruik van de wordversie 2006 bekroont Rodriks twijfel.
Niet minder slordig zijn de verwijzingen in de documenten naar NGO’s, militaire installaties en ondernemingen die in 2003 nog niet bestonden. En waar al een handtekening opduikt, staat de echtheid daarvan verre van vast volgens onderzoekers die zich niet aan het Turkse justitieapparaat gebonden weten. Dergelijke missers tonen voor Rodrik aan dat het bewijs in de Balyoz-zaak geconstrueerd is. Voor hem is het zonneklaar dat de militairen niet veroordeeld werden omdat ze een staatsgreep beraamden, maar omdat de AKP hen als hindernis beschouwde in haar streven naar totale macht in Turkije.
Toch richten Rodriks verwijten zich niet in de eerste plaats op de regering. Hij beschuldigt vooral de in de VS woonachtige Turkse prediker Fethullah Gülen en diens volgelingen binnen justitie. Zij zijn het die de procedure rond Operatie Balyoz aanslingerden en een op zijn zachtst gezegd twijfelachtige bewijsvoering leverden. Voor Rodrik stond de regering het Balyoz-proces toe, zoals het toestond dat vals bewijsmateriaal in computers van verdachten werd geplaatst. Het initiatief daartoe lag voor hem echter in de eerste plaats bij Gülens volgelingen.
In alle opzichten gebrekkig bewijs dus. Gezien het beladen verleden van de Turkse strijdkrachten doet dat echter nauwelijks ter zake. Zoals het er niet toe deed dat vragen van de verdediging over het bewijsmateriaal consequent werden afgewezen door de rechter. Het proces vond plaats in een atmosfeer van ‘als ze hier niet schuldig aan zijn, dan wel ergens anders aan’ en in bepaalde opzichten klopte dat ook nog.
Het blijft in een rechtstaat echter merkwaardig dat personen worden veroordeeld voor feiten waarvan het bewijs niet spijkerhard is, terwijl ze wat betreft overduidelijke misdaden tegen een bevolkingsgroep een paar jaar eerder, vrijuit gaan. Dat laatste suggereert politieke motieven aan de kant van justitie, precies zoals critici stellen.
Scenario’s De argumenten van Dani Rodrik snijden hout. Toch zijn er wel degelijk betrouwbare aanwijzingen dat in 2003 iets controversieels is besproken door een groep militairen. Rodriks schoonvader, oud-generaal Cetin Dogan, heeft de gesprekken, over ‘scenario’s’ volgend op een verkiezingsoverwinning door een religieuze partij, ook toegegeven. Ze hadden niets met een staatsgreep te maken, maar hij ontkende de ‘studiebijeenkomsten’ op zich niet.
Dat militairen er dol op los zouden fantaseren na de komst van de AKP viel te verwachten. De Grondwet volgend, beschouwden velen het zelfs als hun militaire plicht om iets tegen die partij te ondernemen. Dat paste ook bij hun trouw aan de principes van Mustafa Kemal Atatürk, de oprichter van de Turkse Republiek, voor wie de scheiding tussen geloof en staat elementair was.
Aan de andere kant is het twijfelachtig of alle 324 recentelijk veroordeelde militairen daarom verantwoordelijk waren voor wat zich in 2003 afspeelde. Lager geplaatste officieren zullen ongetwijfeld op bevel aanwezig zijn geweest. De eveneens veroordeelde oud-generaal Emre, die ik eerder al noemde, geeft toe over bijeenkomsten gehoord te hebben, maar zegt dat hij er alles aan deed om ze te ontlopen.
Verder is het twijfelachtig of de Dogan-groep bereid was tot zoveel geweld als de aanklagers veronderstelden. In 1997 was Erbakan nog zonder geweld verjaagd. De sluimerende mogelijkheid van een ‘echte’ staatsgreep was toen afdoende. Waarom had het in het geval van de AKP anders moeten lopen? Ook Turkse militairen weten dat grof geweld niet tot aanbeveling leidt. Zonder geweld was een staatsgreep mogelijk stilletjes in de geschiedenis weggezakt. Zoals die van 1997, waar veel West-Europeanen zich niets van kunnen herinneren.
De VS Als iets vaststaat is het dat het er uiteindelijk niet van kwam. Dat generaal (buiten dienst) Himli Özkök destijds over de bijeenkomsten ontdekte en premier Erdogan informeerde, biedt een verklaring. Özköks verklaringen behoorden in het Balyoz-proces ook tot de sterkste punten van justitie. Maar hij bleef onduidelijk over de mate waarin destijds sprake was van een serieuze samenzwering.
Het is namelijk goed mogelijk dat de militairen al in een vroeg stadium inzagen dat hun plan niet haalbaar was. Ze moeten ervan doordrongen zijn geweest dat staatsgrepen in Turkije alleen mogelijk zijn wanneer ze op z’n minst door Washington worden gedoogd. Zo ging het in 1980, maar ook in 1971 en 1960. Toen kon Washington zich er evenmin over opwinden dat de militairen de macht grepen. Wat in 1997 gebeurde ligt onduidelijker, al kunnen de Amerikanen niet erg in hun maag hebben gezeten met het vertrek van de zeer antiwesterse Erbakan. Kort voor zijn dood in 2011 merkte Erbakan op dat de ‘staatsgreep van 1997 begon met een diplomatiek telegram uit de VS’ en suggereerde daarmee eensgezindheid tussen Washington en de Turkse militairen.
De van oudsher goede relatie tussen de Turkse militairen en het Pentagon liep in 2003 blijvende schade op. Een meerderheid AKP-parlementsleden weigerde mee te werken aan het door de VS nagestreefde noordelijke front tegen Saddam Hoessein tijdens de oorlog in Irak. Het verwijt uit Washington trof de Turkse militairen, omdat zij niets ondernamen om de regering over te halen. Tussen de VS en de AKP kwam het snel goed, met de militairen niet. Zij moesten ondertussen met lede ogen aanschouwen hoe de Amerikanen genoeg kreeg van het corrupte kemalistische establishment, om Erdogan en de AKP als nieuwe partners van de VS in Turkije aan te wijzen.
Onder deze omstandigheid lag Amerikaanse steun voor een militair avontuur in Turkije niet meer voor de hand. De kans is verwaarloosbaar dat de Dogan-groep dit aspect niet in overweging nam. Scenario’s over een staatsgreep waren daarom zeer waarschijnlijk niet meer dan wilde fantasieën, die uit praktische overwegingen nooit de gestalte van een echt coupplan kregen. Of daar straffen van twaalf tot twintig jaar bij passen is de vraag.
Peter Edel is de schrijver van De diepte van de Bosporus , een politieke biografie van Turkije (2012, Uitgeverij EPO, Antwerpen)