Let niet op dat zeteltje verlies: Wilders heeft Nederland flink naar rechts getrokken
De verkiezingen zijn afgelopen en één ding is duidelijk: er is niets veranderd. Goed, er is – als de exitpolls kloppen – een zetel van de PVV naar 50PLus gegaan, van GroenLinks naar de PvdD en van de PvdA naar de SP, maar grosso modo staan die partijen ongeveer voor dezelfde dingen.
Natuurlijk zal Roemer op tv verschijnen om op hoge poten het vertrek van de PvdA uit het kabinet te eisen, en ook Thieme zal de overwinning kraaien, maar dat is allemaal toneel: fluctuaties op de korte termijn die uitvergroot worden om politieke punten te scoren. Mijn tv staat uit.
Wie naar de lange termijn kijkt, ziet dat Nederlandse politieke voorkeuren opmerkelijk stabiel zijn. Goed, er zijn een paar uitschieters naar links (Den Uyl) en naar rechts (Fortuyn) maar grosso modo is iets minder dan de helft van de Nederlanders centrumlinks, en iets meer dan de helft van de Nederlanders centrumrechts. Toch is Nederland de afgelopen jaren veranderd: het land is rechtser en daarmee onrechtvaardiger geworden. Hoe kan dat, als de stemverhoudingen constant zijn?
Een aardige graadmeter van die verandering is de aanhang van de Amerikaanse filosoof John Rawls. In een grijs verleden goldt hij als een van de huisfilosofen van de VVD, die uitlegde hoe je je een liberaal wereldbeeld sluitend kon maken met het streven naar sociale rechtvaardigheid. Nu is hij populair onder jonge PvdA-ers, die van hem leren hoe je het streven naar sociale rechtvaardigheid pas maakt met een liberaal wereldbeeld. Het is niet Rawls die van mening veranderd is – de beste man is al meer dan tien jaar dood – maar het hele Nederlandse politieke spectrum is onder hem door geschoven.
Het domste wat je dan ook kunt doen als je werkelijk iets wilt bereiken is campagnevoeren voor een politieke partij. Wie zich inspant om de PvdA groter te maken, snoept vooral stemmen van de SP af, en omgekeerd. Wat het voorbeeld van Rawls duidelijk maakt, is dat de grote verandering heeft plaatsgevonden in waar de partijen voor staan, niet zozeer in de stemverhoudingen. De partijen zijn opportunistisch: ieder onderwerpje dat in hun straatje past en dat nog niet door de concurrent bezet is wordt ogenblikkelijk door een ijverig kamerlid geclaimd.
De enige echte beperking zit aan de buitenkant: waar de partijen voor staan wordt ingeperkt door wat als politiek haalbaar en verstandig geldt. Niemand – ook Roemer niet – zal pleiten voor 84% inkomstenbelasting, en als hij dat wel zou doen, zou hij genadeloos afgestraft worden, want ‘iedereen weet’ dat dat niet kan.
Wat als haalbaar en verstandig geldt, wordt op zijn beurt wordt weer bepaald door een heel leger aan columnisten, ambtenaren, belangengroepen, BN-ers en anderen die voortdurend in tweegesprek zijn met de politiek en zo samen de omheining van de politieke arena vormen. De grenzen van het haalbare zijn ontzettend nauw: Nederlanders zijn onverbeterlijke kuddedieren, en hebben de neiging iedere afwijking van het normale als moreel falen te beschouwen. Het wapperende domineesvingertje is nooit ver weg.
Als je echt iets wilt veranderen, moet je dat vingertje negeren en gaan morrelen aan de grenzen van wat politiek bespreekbaar is. Een politieke partij die écht iets wil veranderen, die koestert zijn eenlingen, zijn buitenbeentjes en zijn ruziemakers. Helaas gebeurt het omgekeerde: in de politiek geldt een karakter als een aquarel, met een flinke dosis bewezen partijloyaliteit en volgzaamheid, als het hoogste goed.
Wie echt iets wil betekenen maakt nieuwe dingen denkbaar. Voor bespreekbaar en uitvoerbaar zorgt vervolgens de uitstekende Nederlandse ambtenarij wel. De enige die consequent met de grenzen van het denkbare schuift, is helaas Geert Wilders. Door zijn strategie van escalatie heeft hij Nederland als geheel een flink eind naar rechts getrokken, en dan maakt het niet zoveel uit dat hij nu een zeteltje armer is.