Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

De pamflettiste van de verloren generatie

  •  
27-08-2023
  •  
leestijd 6 minuten
  •  
1504 keer bekeken
  •  
23102966544_78d975bd72_h

© cc-foto: Dan Sloan

“Mijn dochter schrijft luchtige columns. Die schrijfsels van jou zijn donker en gramstorig”. Een oude kennis, die via Feestboek haar mening ventileert. "Ik doe niet aan luchtig. Da's niet mijn metier", pons ik nurks terug.  

"Je bent een pamflettist. Jouw stukken zijn als de grabbelton die tijdens het Wereld Economisch Forum stiekem door linkse activisten naar binnen wordt gesmokkeld… wereldhonger, ongelijkheid, vrouwenrechten, onrechtvaardigheid…. maar verder dan aankaarten kom je niet."

“Ga kijken, zie hoe mensen leven die het minder hebben dan jij”, zei mijn vader. “Je weet helemaal niets van de wereld”.

Het is 1981. De Surinaamse lente is een farce. Desi Bouterse en zijn makkers zijn bezig het land te vernietigen. Dus wat moest ik weten over het leven, behalve dan dat het mijne op zijn gat lag? Maar het advies “om de wereld te verkennen” was te dringend om te negeren.

Nieuwsgierig gluurde ik door wijd openstaande, groen-geel geverfde deuren, terwijl ik door een van de vele volksbuurten van Paramaribo rondstruinde. Bontgekleurde sliertige horren, en net zichtbaar, de goedkope triplex dressoirs, volgestouwd met parafernalia. Skai-leren bankstellen met plastic hoezen. Alles voor de mooi-mooi.

“De mensen hier hebben weinig nodig. Ze leven het liefste buiten, met elkaar en bij elkaar”, had de Nederlandse architect tijdens de opening van de wijk gezegd, zo las ik later ergens. Een valse Weberiaanse gedachte dat de niet-westerse mens het liefst in een groep leeft en weinig waarde hecht aan bezittingen. Het fundament van deze gruwelijk-lelijke duiventillen.

De meeste mensen zaten hele dagen buiten voor hun huisjes op wiebelige vaal grijs gekleurde houten klapstoeltjes quasi- ongeïnteresseerd te staren naar voorbijgangers. Er werd wel druk gecommuniceerd. Grove beledigingen, rauwe, seksueel getinte, opmerkingen, afgewisseld met humorloze lachsalvo’s, en af-en- toe, een korte groet: “fa waka”.

Keiharde soul- en kasekomuziek dansten als twee straatmeiden tussen het ronddwarrelend straatvuil. Pingelinge, pangalanga. Tussen al dat gewoel door, fanatiek voetballende kleine jongens. Hun rappe, stoffige blote voeten trapten behendig tegen de versleten voetbal. De Russen zeiden in 1987 dat een goede voetballer kennelijk wordt gebaard door een Surinaamse vrouw. Maar alleen als die voetballer zijn moeder in Nederland woont, zal zijn talent tot wasdom kunnen komen…

Een paar jaar later ben ik nog steeds aan het kijken hoe andere mensen leven. Ik studeer. “Weltfremd” roept mijn vader misprijzend… kennelijk weet ik nog steeds geen moer van het leven. Ik doorklief op mijn oude omafiets de kille uitgestorvenheid van de Rivierenbuurt, Amsterdam. Glanzend geboende, mahoniehouten tafels. Kitscherige tierlantijntjes. Voorbijglijdende beelden. Herkenbare plaatjes uit de Libelles van mijn moeder. Het idee van Holland. Gezellig. Uitnodigend. Maar het was toch weer die potdichte koekjestrommel die zilverachtig glooide in het spaarzame licht van de pomponnetjes schemerlamp, die elke illusie van gastvrijheid ruw onderuit trapte.

Een goede econoom wordt gebaard. Door een Nederlandse vrouw. Thuis in haar eigenste bedje, alwaar zij na de bevalling stralend beschuit met roze of blauwe muisjes uitdeelt aan de toegesnelde kraamvisite. Op de fauteuil bij het raam, tussen de visite, zit een apetrotse Calvijn goedkeurend te knikken. Zijn oersterke en onsterfelijke gedachtegoed. De smeerolie van de Nederlandse identiteit.

Pingelinge….pangelange? Maar of ik nu door de straten van Paramaribo rondstruin, dwars door Amsterdam op mijn rammelende fiets scheur, gezeten in de tram Moskou of Gent doorkruis, of rondrijd in mijn auto in Durham, North Carolina, de zoektocht naar de waarheid blijft mij altoos voortduwen. Primordiaal en urgent. Knusjes en veilig relaxen op mijn oude dikbuikige bank zitten. Het 8-uurjournaal kijken. Stiekem slurpen… luidop boeren of ongegeneerd die strakke onderbroek uit mijn kont wegrukken. Het schuurt altijd. Ik blijf altijd zoeken naar iets.

De oude slaperige Amsterdamse volksbuurt, waar het ruikt naar muffige filterkoffie gezet met een aftands-sissende Tomado, heeft iets vertroostend. Ik ben slechts een passant. Een indringer. Een voyeur. Net als de yuppen die de buurt fluks overnemen. Langzaam krijgt de geur van puntig ruikende dubbele espresso’s, te koop bij de barista op de hoek, de overhand.

Pingelinge……Pangelange!? “Alleen je talent kan je redden”, zei de duurbetaalde Weteringschans-advocaat gezeten achter zijn massieve eikenhouten bureau minzaampjes. “Immigration Lawyer”. Engels. Want: “Wij werken niet voor vluchtelingen. Of asielzoekers. Of dat soort volk. Wie dat hier durft, timmer ik eigenstandig de deur uit”. Spitse, gemanicuurde vingers prikten in de richting van de stoïcijns kijkende jonge vrouw die halverwege het onderhoud aanschoof. “Zij is onze nieuwe advocaat-stagiaire. Interessante zaak, uw zaak. Ze zal veel leren”.

Een zaak om je vingers bij af te likken. In Nederland geboren. Maar statenloos. Het gaat dus ook nu weer niet om mij. Het gaat om die anderen. Hún belangen. Hún vooruitgang. En Ik? Ik sta steeds één-nul achter. Net als al die kleine voetballertjes die met hun blote eeltvoeten de ene na de andere panna schoppen…. 

Misschien heeft mij vader gelijk en ben ik inderdaad een grote nul, die tijdens de nietsontziende strooptocht naar luxe en rijkdom verblind raakte door fata morgana’s. “Je bent on-Surinaams openhartig. Schrijven over een slechte jeugd? Dat is taboe”. Weer die oude kennis met haar mening.  

“Waarom deel je al die lellen uit”? Mijn vader belt, om zijn gramstorigheid over mijn moede hoofd heen te kotsen. “Ze denken hier dat ík dit soort ongein uitkraam. Dat ik allerlei dingen zeg over die militairen. Troost je, ik heb ze gezegd dat het allemaal uit jouw kokertje komt.  Ik houd mij niet bezig met dit soort pietluttige intellectuele retrospectie en introspectie”. 

Affectieve verwaarlozing. Mijn jeugdvriendin. Zwaar aan de drank.“Ik was altijd zo gehoorzaam. Voorbeeldig, gehoorzaam. Mooie cijfers op school.  Maar het was nooit goed genoeg. Ik was niet goed genoeg”.  

“Ik ben een goed mens. Ik doe aan bootcamp”. Haar wanhopige gejank… morose word je ervan. Waar had ik die grijsgedraaide oude LP met al die Grote Krassen alweer gelaten? Ik jank niet mee. Mijn drooggehuilde ogen zoeken tussen de puinhopen van dit immense verdriet naar de waarheid. Hij ligt altijd ergens in het midden…

Pingelinge??? pangelange!?? “Als je niet stopt met drinken ga je dood”. Ik? Gekkie! Heh!! “Ma’ Ik kan niet meer, weet je? Weetjûhhh toch?" Lachen en dan voelen hoe mijn kaken kraken onder de zwaarte van mijn verdriet. “Weet je nog?” Steeds weer herinneringen wakker kussen.    

Ruw word ik weggeduwd. Die herinneringen die elke aanraking als ongewenste intimiteiten ervaren… Mijn bedoelingen zijn zuiver. Ik wil alleen de aanstormende dood een stapje voor zijn… “Die zondagen in het zwembad? Die gebloemde bikini’s uit Barbados? Carnaval op Trinidad? Barbados?! Sandals Resort?”

“Echt? Onze ouders die zich klem zopen. Die felle zon. Dat weet ik nog heel goed."
"Ik ben erfelijk belast”, zei ze, stilletjes, tjokvol zelfkennis. “En die lul van een Bouterse heeft de dingen niet beter gemaakt. Wat weet je over Bouterse en al die mensen die moesten vluchten? Ik moest ook vluchten. En ik weet nog steeds niet waarom."

Een ander groot debacle. Staat los van onze geestesgesteldheid. Maar ook weer niet. “Ik ben aan het zoeken naar antwoorden. Namens jou en alle anderen van onze generatie." 
“Doe snel. Want al die geheimen. En al die leugens. Ma kaolo’s.”

Voor ons geen herinneringen met een zilveren randje. Wij houden elkaars hand vast. Ik hier in Europa, en zij, helemaal daar in Aotorea (Nieuw-Zeeland). Twee vriendinnetjes. Zittend in het pierebadje van de zwemclub. En dan komt die ene dag dat haar hand loslaat. Ik zie hoe ze langzaam verzuipt in die zoete, stroperige plas van huisgemaakte, stijlvol gegarneerde mimosa’s en margarita’s. Handenwringend sta ik langs de kant. Ik moet bellen. Appen. Ma’ wie dan? Kaolo pandemie. Fucking lockdown.

Hulp inroepen heeft geen enkele zin. Want wie had de power om deze spookrijdster van de weg te halen? Wie? Een nuchtere pamflettist, die drank en drugs verafschuwt? Ik klamp ik me wanhopig vast aan mijn schortje, terwijl ik stug blijf zoeken naar antwoorden. Deze strijd. De strijd van een pamflettiste. Mijn strijd. Ik en de anderen van de verloren generatie die niet tot wasdom kon komen… een gewapend conflict. Geen coup. Een vieze oorlog. Geen bevrijding. De antwoorden?! Ik zal ze vinden ook! Come hell or high water.

Pingelinge? Pingelinge?… Pangalangaaaa!!!

cc-foto: Dan Sloan 

Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.