Mensen die geen meerling zijn vinden niets leuker dan het luisteren naar typische tweelingverhalen. Nou, vooruit dan maar.
Morgen zijn mijn tweelingbroer Jan Haasbroek en ik jarig. Dat is een aardige gelegenheid om eens te schrijven over hoe het is en was om als een mediatweeling door het leven te gaan.
Wij zijn ooit als dubbele dooier geboren. In de provinciestad Amersfoort. Op de lagere school zaten we samen in dezelfde klas. Elk jaar begonnen we naast elkaar in zo’n houten schoolbank met inktpotjes. De juf zal dat ongetwijfeld een vertederend gezicht hebben gevonden. Beiden waren we linkshandig, maar dat mocht niet van meester Berger. Hij sloeg met een latje op onze vingers om het af te leren. Ik capituleerde, Jan niet. De CITO-toets dreef ons uit elkaar: Jan ging naar de HBS, ik naar de MULO. Dat je autist kon zijn, was toen nog niet echt bekend.
De overeenkomsten tussen ons leken in de kindertijd groter dan de verschillen, maar gaandeweg was ik vooral praktisch en avontuurlijk ingesteld en mijn broer eerder theoretisch en minder avontuurlijk. Zo nam ik het initiatief om voor de plaatselijke courant te gaan werken en Jan volgde later.Dat gold ook voor het werken bij de radio & tv in de jaren zestig. Wat radio was wisten wij niet omdat wij thuis zonder radio zijn opgegroeid. Het toestel was in de oorlog ingepakt en verzegeld en daarna nooit meer door mijn ouders uitgepakt.
Jan en ik waren actief betrokken bij de culturele revolutie die zich binnen de VPRO voltrok. Voor Martin van Amerongen was dat een reden om ons in het weekblad Vrij Nederland neer te sabelen in een verhaal over de activiteiten van het Haasbroek-syndicaat. We kregen een halve pagina om een groot deel van zijn kritiek te weerleggen en werden weer wat jaren later door hem volledig gerehabiliteerd.
Een tweede moment waarop onze wegen zich scheidden was in 1975. Jan was benoemd tot directeur radio van de VPRO en ik begon als buitenland correspondent in Duitsland. Mijn berichtgeving over het terrorisme van de Rote Armee Fraktion viel niet goed bij de toenmalige tv-directeur van de VPRO, Arie Kleijwegt. Maar broer Jan nam het voor mij op.
Hoe anderen ons zagen, is ook interessant om te lezen. Op de site van Beeld en Geluid worden we als volgt getypeerd: ‘De gebroeders Haasbroek zijn typische exponenten van de liberale jaren zestig. Ze hebben een aversie tegen autoriteiten, kiezen (vaak) voor grensverleggende zaken.’ En: ‘Creativiteit en humor zijn belangrijke elementen in hun leven.’ Dat klopt in grote lijnen wel. De humor, creativiteit en afkeer van de stroperige en bureaucratische omroeppolitiek hebben we absoluut met elkaar gemeen.
Terugkijkend valt mij op dat we zowel veel samen hebben gedaan als dat we bewust een eigen weg kozen. We maakten samen radio- en tv-programma’s, we presenteerden samen debatten en congressen, we interviewden lang samen mediamensen in Broadcast Magazine, waren gastredacteur-duo in Propria Cures, lieten ons uitgebreid door Joop van Tijn interviewen en we interviewden in 2009 24 uur achter elkaar mensen in Groningen. Om wat voorbeelden daarvan te memoreren.
In Rotterdam ging het helemaal mis met die samenwerking. Mijn tijd bij Radio Rijnmond liep ten einde en Jan was wel klaar met de VPRO-radio. Het bestuur van RTV Rijnmond vroeg of Jan hoofdredacteur van de nieuwe regionale tv wilde worden. Het was een turbulente tijd, waarin de makers van de lokale tv zich verzetten tegen inlijving bij de regionale omroep. Kort gezegd voelde Jan zich bij die nieuwe functie door mij in de steek gelaten, terwijl ik hem vooral niet voor de voeten wilde lopen. Door die mislukte samenwerking kreeg onze onderlinge relatie een knauw, maar we hebben deze kwestie volgens mij uiteindelijk goed uit kunnen praten. De onderlinge tweelingliefde is sterker dan wat voor strubbelingen ook.
Mensen die geen meerling zijn vinden niets leuker dan het luisteren naar typische tweelingverhalen. Nou, vooruit dan maar. Jan en ik doen vaak dezelfde dingen zonder dat aan elkaar te vertellen. Dat we op grote afstand van elkaar tegelijkertijd ziek zijn of dezelfde kleur auto kopen vinden wij heel normaal, maar het is ook voorgekomen dat we beiden op de functie van hoofdredacteur van het NOS Journaal solliciteerden. Dat werd ik, maar na mijn voortijdige vertrek grapte Jan dat hij dat er waarschijnlijk toch beter van af had gebracht. Ook lijken onze stemmen zoveel op elkaar dat we verkeerd in de archieven zitten. Repo’s die ik heb gemaakt worden soms aan Jan toegeschreven en omgekeerd. Het is ook voorgekomen dat we in dezelfde week ieder een boek publiceerden zonder dat – in de tijd die daaraan voorafging – van elkaar te weten.
Samen als tweeling een boek schrijven is een verhaal apart. Lang geleden schreven we in ‘Bouwstenen voor een mediabeleid’ (uitgeverij Samson) een essay over de Tien Geboden voor de Journalistiek. Dat was een moeizaam project, onder andere omdat Jan veel voetnoten wilde en ik vond dat onze originele visie tot voetnoten bij anderen zou moeten leiden.
En onlangs vroegen we ons af of we ons medialeven zouden moeten boekstaven. Jan sprak streng: “Er zit niemand op ons te wachten. We waren domweg niet goed en beroemd genoeg om dat aan de grote klok te hangen.” Dat was ik met Jan eens, maar ik wierp tegen: “Boeken gaan te vaak over specialisten, mensen die één ding heel lang – vaak met veel tamtam – hebben gedaan. Maar wij waren generalisten. Noem mij een tweeling die eerder vijftig dan veertig jaar leidinggevend in de omroep bezig is geweest (VPRO, VARA, RTV Rijnmond, NOS Journaal, HUMAN); die van analoog naar digitaal via alle media actief is geweest (Dagblad voor Amersfoort, HP/De Tijd, Vrije Geluiden, Het Vrije Volk, Propria Cures, Broadcast Magazine, Nieuw Rotterdam) op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau. We hebben boeken geschreven, op HBO en academisch niveau gedoceerd, we hebben onderscheidingen en prijzen gewonnen. We hadden vijanden en hebben gefaald. Wat is ertegen als we dat met humor en zelfspot in een oplaag van acht exemplaren nog voor onze dood openbaren?’
(Ik heb Jan gevraagd om op deze aflevering van mijn mediarubriekje te reageren.)
Reactie broer Jan: Geluk is meer dan journalistiek
Ja, ik sta of zit er wat anders in dan broer Niek met wie ik ooit de baarmoeder deelde. Minder dan hij beschik ik al over een min of meer afgerond levensverhaal, een afgelegd hazenpad. Ik drink veel meer dan hij, vooral kopstoten, kijk nauwelijks naar voetbal en ben nooit van Amsterdam naar Rotterdam verhuisd. Door mijn dranklust heb ik een belangrijk deel van mijn leven rond het café georganiseerd. Ik vond er mijn geliefde, de knappe Patricia, begon er een fietsclub voor vrouwen, ging er koorzingen en door de uithoeken van Europa reizen en wandelen.
Omdat ik na een lang leven ontdekte dat ik geen flauw idee had van wat ik aan het doen was, laat staan waarom, ben ik filosofie gaan studeren. Daardoor ontdekte ik dat we onszelf wijs maken dat we iemand zijn, een overtuiging die verder iedere grondslag mist. Ik wentel mij sindsdien hartstochtelijk in het tijdelijke, het toevallige en het vluchtige en kijk vanaf ons stadseiland als een blij kind uit over het IJ. Aan de buitenkant varen rijnaken, aan de binnenkant leert klein grut zeilen.
Natuurlijk was daar ook de journalistiek. Niek heeft mij daar ingetrokken en daar ben ik hem eeuwig dankbaar voor. Misschien was ik anders leraar maatschappijleer geworden of kamerlid voor de PSP en hoe leuk is dat? Zelf journalistiek beoefenen deed ik, veel meer dan Nico, in de marge. Mijn bijna dertig jaar bij de VPRO, waarvan de meeste als radiobons, waren eervol en succesrijk, we groeiden enorm, wonnen talloze prijzen en verzonnen tientallen memorabele programma-formules, maar de dagelijkse praktijk was voor mij niet echt opwindend: kantoortijden, in de file staan, eindeloos vergaderen, budgetten opstellen en meer taai ongerief. Programma’s maken was bij de VPRO veel leuker dan voor ‘dikke deur’ spelen.
De eerste tien jaren (1965 – 1975), direct na militaire dienst, waren tof – protestmarsen, mei ‘68 in Parijs, schrijven voor Hitweek, De Groene Amsterdammer en de Haagse Post, een popfestival in Rome, een revolutie-uitzending. De laatste 25 jaren (1997-2022) vormden een heerlijke apotheose – weer zelf televisie maken bij Frans Bromet, studenten leren interviewen in Groningen en studeren aan de Schrijversvakschool en de UvA. Trots ben ik op de boeken die ik schreef en de CD’s die ik maakte, plezier beleefde ik vooral in dranklokalen als Scheltema, De Pels en Welling, tijdens Wellinggala’s in het Concertgebouw en op de flanken van de Mount Snowdon, de Mount Patrick en The Hadrian Wall.
Interviewen, congressen voorzitten en tentoonstellingen openen, performen kortom, ging met Niek veel beter dan schrijven. Voor onze 24-uurs interviewmarathon in Groningen schaam ik mij niet, net zo min als voor onze Eeneiige Ondervragingen met 75 BN’ers, Als kopstukken van de lawaaigeneratie hebben wij ons partijtje monter meegeblazen.