De kunstsector wordt getroffen door ogenschijnlijk redeloze bezuinigingen, zonder eerlijke kansen op aanpassing en herstel. Met de bezuinigingsoperatie herschrijft het kabinet Rutte 1 de cultuurpolitiek van Nederland. Ik veronderstel dat de nieuwe aanpak geen domme vergissing is, maar een goed beredeneerde strategie. De ingrepen lijken me een onafwendbare consequentie van de liberaalpolitieke koers die Nederland vaart.
Het lijkt niet de bedoeling te zijn dat kunstsector de cultuurshock van de bezuinigingen te boven komt. De ontsteltenis erom, veroorzaakt bij betrokkenen een grove verstoring van hun wereldbeeld. Werd hun artistieke arbeid tot voor kort als wenselijk ervaren en gestimuleerd door de overheid, of dankzij de overheid, na nu lijkt van wenselijkheid in veel gevallen geen sprake meer te zijn. Mensen die in de te treffen sectoren werkzaam zijn, hebben massaal het gevoel dat ze het bestaansrecht wordt ontnomen. Staatssecretaris Halbe Zijlstra noemt deze situatie eufemistisch ‘pijnlijk’. Ik noem het traumatiserend. En precies dit trauma-effect lijkt het kabinet Rutte 1 voor ogen te hebben. De kunstenaar is lamgeslagen. Bovendien komt hij in een benarde financiële situatie terecht. Leven wordt een kwestie van overleven. De kunstenaar heeft geen verweer en vraagt alleen nog maar: waarom?
Zijlstra zegt (Volkskrant van 12 juni 2011): ‘…bij een sector die we echt anders willen gaan neerzetten is dit heel verantwoord. Als je er vijftig miljoen afhaalt, kan iedereen het opvangen, maar verandert er wezenlijk niets.’ Daarmee geeft hij te kennen dat de maatregelen bedoeld zijn om blijvende schade te berokkenen aan het huidige cultuurbestand. Er is kennelijk sprake van een ongezonde overvloed aan kunstzinnige uitingen waarop geen mens zit te wachten. Het kabinet Rutte 1 pleit voor marktwerking, het liberale wondermiddel tegen alle kwalen. De kunst zou volgens deze logica gezond – lees welvarend – kunnen worden gemaakt door de helende werking van vraag en aanbod.
Over de kwaliteit en kwantiteit van Nederlandse artistieke producten kan natuurlijk worden gediscussieerd. Misschien kunnen we inderdaad met minder toe. Nu echter, tracht het kabinet het electoraat er van te doordringen dat de sector in totaliteit ziek is. Met succes. Simpele woorden doen de truc. Nadat iemand de woorden ‘linkse hobby’ had uitgesproken, leidde dat tot zoveel verontwaardiging, dat de sector die ermee werd geridiculiseerd, dezelfde woorden oneindig vaak herhaalde, uit ongeloof. Daarmee verankerde men zelf de woorden onbedoeld in het maatschappelijk debat over kunst en cultuur. Een anticampagne kortom, die met maar twee woorden gezegd had hoeven worden en desalniettemin een hardnekkige negatieve associatie teweeg had gebracht. Werd een culturele overheidssubsidie voorheen – in ‘de oude tijd’ – als stimuleringsmaatregel gezien, nu heet een subsidie ‘een infuus’. Zonder dat infuus sterft de patiënt. Dus sterft de patiënt. Een beetje pijnlijk misschien, maar beter voor het grotere geheel, zo wordt geredeneerd. Bovendien, de kans dat bedrijven en particulieren de rol van mecenas op zich zullen nemen, ter compensatie van een zich terugtrekkende overheid, is door het behendig verziekte charisma van de kunstsector voorlopig nauwelijks denkbaar. ‘Wie heeft er wat over voor een pindakaasvloer?’
Voor de kunstsector betekenen de bezuinigingsmaatregelen, dat de meeste schade wordt toegebracht op de plaatsen waar zij het meest kwetsbaar is. Daar waar de kunst jong is en zou moeten ontkiemen, wordt ze getroffen. Productiehuizen, postacademische werkplaatsen, kleine experimentele gezelschappen, festivals, toonplekken, noem ze maar op. Bolwerken van artistieke verlangens, bruisend gedachtegoed, debat en ongehoorde muziek. Plekken waar zich opinies vormen tegen de klippen op.
Tot voor kort was de kunstenaar slechts ongevaarlijk tegendraads; bepaald geen gevaar voor de samenleving. ‘Zulke mensen moet je ook hebben’, zo luidde ongeveer de publieke consensus. In deze nieuwe tijd wordt hij – terecht of onterecht – als een potentieel subversief element gezien, die het rechts liberale programma in de weg staat. Neem desgewenst de schrijver van dit stuk als voorbeeld. Hij benoemt wellicht zaken, die onbenoemd dienen te blijven.
De herziening van de Nederlandse cultuurpolitiek is een voorzorgsmaatregel. Broeinesten(broedplaatsen) van alternatieve ideeën, zijn potentiële brandhaarden. Ontruiming van deze broeinesten is gewenst, opdat het vuur niet zal oplaaien. De bezuinigingen maken deze maatregel mogelijk, omdat de politieke redenen van de ingreep buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Men hoeft niet te zeggen: potentieel gezagsondermijnende factoren van ons toekomstige politieke beleid worden uit voorzorg lam gelegd. Men kan zeggen: we gaan de kunstsector helpen weer gezond te worden en daarmee bewijzen we de sector een dienst.
Wie de recente wereldgeschiedenis raadpleegt, treft talloze situaties aan waar het steeds de kunstenaar was die het bij een politieke ommezwaai moest ontgelden. Van pijnlijk, tot zeer ernstig. Het is verleidelijk om er een opsomming van te maken, maar ook erg politiek incorrect, vrees ik. In dergelijke situaties waren kunstenaars nooit alleen. Ook wetenschappers, leraren, schrijvers, historici en journalisten zagen hun toekomst niet altijd rooskleurig meer. Immigranten, etnische minderheden, mensen met een psychiatrische stoornis en gehandicapten evenmin. Deze minderheden hebben altijd gemeenschappelijk gehad, dat ze de wereld bezagen vanuit een afwijkend perspectief; buitenstaanders met een verondersteld subversief potentieel. Maar misschien is het louter toeval dat het huidige kabinetsbeleid de grootste maatschappelijke en financiële ontwrichting veroorzaakt binnen precies deze groepen.
In de utopie van het neoliberalisme, beantwoordt de economie aan zuivere wetmatigheden. Als een natuurlijke gang van zaken, die verstoord raakt bij onnatuurlijke invloeden en beperkende of sturende maatregelen. De neoliberaal houdt van een aangeharkt land, zonder onkruid. Het natuurlijke evenwicht in zijn particuliere welvaartsparadijs is zeer delicaat; het gedijt alleen in zuivere grond.