Straffen worden steeds minder gezien als opvoeding en steeds meer als wraak op het individu
‘Zwaarder straffen helpt’, zei minister Opstelten van Veiligheid onlangs in de Tweede Kamer. De minister wil met hogere straffen de criminaliteit terugdringen. Ook wil hij vaker minimumstraffen invoeren, waarbij rechters minder rekening kunnen houden met de omstandigheden waaronder een misdrijf is gepleegd.
Volgens onderzoek van het ministerie van Veiligheid en Justitie had Nederland tussen 1955 en 1995, in vergelijking met andere Westerse landen, weinig gevangen. Sindsdien is het aantal gevangenen snel gestegen. En staan we na de Verenigde Staten en Groot Brittannië op de derde plaats. Uit cijfers blijkt dat mensen met een hogere straf ook vaker recidiveren, van de jongeren die langer dan zes maanden vast zitten gaat binnen twee jaar 64 procent opnieuw in de fout.
De hoogte van een straf kan criminaliteit niet voorkomen. Dat constateerde Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590), toen hij in 1567 zelf werd vastgezet in de Gevangenpoort in Den Haag. De Nederlanden gingen in deze jaren gebukt onder de criminaliteit. Veel mensen trokken van het platteland naar de steden, waar zij nauwelijks werk konden vinden en vervielen tot roof en geweld. Bovendien begon in deze jaren een Tachtigjarige Oorlog, om de Nederlanden te bevrijden van de Spaanse koning, wat leidde tot bestuurlijke wanorde. Coornhert was de zoon van een rijke Amsterdamse koopman, maar werd onterfd omdat hij trouwde met een Haarlems volksmeisje. De katholieke Coornhert werd secretaris van het gemeentebestuur van Haarlem, maar na de antikatholieke Beeldenstorm van 1566 tot politieke gevangene gemaakt.
Tijdens zijn gevangenschap schreef Coornhert Boeventucht, de eerste moderne filosofie in Europa over strafrechtpleging. De straffen in de zestiende eeuw waren hard, maar weinig effectief. Zware lijfstraffen (het lichaam geselen, een tong afsnijden, een oog uitsteken) of zelfs de doodstraf bleken onvoldoende afschrikwekkend. De tijd dat mensen gevangen zaten kon volgens Coornhert beter worden gebruikt om criminelen opnieuw op te voeden. Door dwangarbeid konden gevangenen worden voorbereid op een leven na de gevangenis. ‘Rasphuizen’ werden ingericht, waar jonge mannen poeder maakten voor de verfindustrie (‘raspen’). Vrouwen kregen ‘spinhuizen’, waar stoffen werden gesponnen.
Coornhert kan worden gezien als een grondlegger van de reclassering. Vanaf de zestiende eeuw werden gevangenen steeds meer gezien als een maatschappelijk probleem. De tuchthuizen kregen snel navolging, ook in andere Europese landen. Het leven in die gevangenissen was bepaald geen pretje, gevangenen moesten hard werken, om de instelling rendabel te houden. De latere reclassering moest mensen vooral resocialiseren en voorbereiden op terugkeer in de samenleving. Sinds 1995 is dat veranderd. De reclassering is steeds meer verdwenen uit de gevangenissen, medewerkers moeten vooral controleren of ex-gedetineerden zich gedragen. Straffen worden steeds minder gezien als opvoeding en steeds meer als wraak op het individu. Daarmee nemen we afstand van een traditie van strafrechtpleging die door Coornhert is ingezet.