Niemand heeft het recht om een mening te eisen, maar hem geven mag altijd
Afgelopen woensdagavond hield ik een toespraak in Amsterdam-Noord. Tijdens die bijeenkomst werd een avond lang gesproken en gediscussierd over broederschap tussen mensen. Centraal stond de vraag: kunnen wij broeders en zusters zijn ondanks onze verschillen? Wie zijn dat, onze broeders en zusters? Waar vinden we die?
Mijn toespraak ging als volgt: Ik heb 3 minuten gekregen om jullie toe te spreken. Jullie denken misschien: dat is kort, maar ik denk dat het lang is. Daarvoor heb ik twee redenen: de eerste is, dat jullie al bijna twee uur onder en met elkaar gesproken hebt over ‘broederschap’, en hoe je daar vorm aan geeft, bijvoorbeeld op straat; drie minuten extra luisteren naar nog weer een spreker kan dan erg lang duren, als jullie eindelijk wel eens willen feesten.
De tweede reden is dat naar mijn idee over broederschap niet zoveel te zeggen valt, als het er op aan komt… Ik heb er dagen over nagedacht en ik kom maar tot één conclusie, die voor mij alles omvat: ik kan het met mijn broeders en zusters over alles oneens zijn, en zij met mij, maar zij zijn en blijven mijn broeders en zusters als zij kiezen voor Het Leven, met hoofdletters. Niet alleen als zij jong zijn, zoals jullie, maar ook als zij ouder zijn, zoals ik. En niet alleen, en daar gaat het om, voor ‘het’ leven, voor hun eigen leven dus, maar ook en vooral voor het leven van anderen. Het recht op leven dat zij voor zichzelf opeisen, mogen zij anderen niet ontzeggen. Dat is de dure les die ik als Jood ook trek uit mijn persoonlijke geschiedenis: mijn ouders, mijn broer, mijn zusje, mijn familie, mochten er ooit niet zijn, telden niet mee, werden buitengesloten, mochten geen leven hebben, om wie zij waren, niet om wat zij deden, en ik weet hoe dat hun naoorlogse leven heeft ontregeld en zwaar heeft gemaakt.
Om een ander voorbeeld te geven, van mensen die anderen buitensluiten en die ik daarom niet kan rekenen tot mijn broeders zolang zij dat doen: hoe kan het dat in Israël zoveel mensen zijn die het vanzelfsprekend vinden een eigen staat te hebben om in te leven, en dat tegelijk velen van hen datzelfde recht met droge ogen aan de Palestijnse natie ontzeggen, en dat zoveel jaren achtereen al? Hoe zwaar drukt daardoor de bezetting en de ontkenning van hun rechten op het Palestijnse volk!
Als ik mijn ‘broeders en zusters’ zie als degenen die kiezen voor Het Leven, heeft dat nog een tweede gevolg: ik kan en wil niet met iedereen broederschap hebben. Mijn politieke en morele tegenstanders zijn zij, die anderen het recht op leven en vrijheid ontzeggen en erger nog, die hen het leven en hun vrijheid afnemen. Met hen wil ik geen broederschap, integendeel. Mijn broederschap verenigt mij dus met de een, maar scheidt mij tegelijk van de ander. Het ideaal van universele en ondeelbare broederschap is helaas een illusie.
Als universele broederschap niet bestaat, waar vind ik dan mijn broeders en zusters? Daarvoor moet ik bedenken: de wereld is niet verdeeld in mannen en vrouwen, niet in gelovigen en ongelovigen, niet in autochtonen en allochtonen, in Nederlanders en anderen maar slechts langs één lijn: in zij die ruimte laten aan anderen om te leven, en in zij die –helaas- menen dat zij rechter en beul kunnen zijn over het leven van hun medemensen, omdat iets daaraan hun niet bevalt. Omdat iemand rookt, of een bril draagt, of een korte rok aan heeft, of naar de ‘verkeerde’ muziek luistert, de ‘verkeerde’ liefde koestert, het ‘verkeerde’ geloof aanhangt, de ‘verkeerde’ huidskleur heeft, van het ‘verkeerde’ volk is, of simpelweg de ‘verkeerde’ tekeningen maakt.
Ruim tweeëndertig jaar geleden, in juni 1982, viel Israël Libanon binnen tot bij en in de hoofdstad Beiroet. Bij Israëlische artilleriebeschietingen op Beiroet kwamen, naar schatting achteraf, 20.000 mensen om het leven, Palestijnen en Libanese burgers. Ik was toen op een feestje bij een collega thuis, in Amsterdam Noord, van het werk, en daar werd ik die zomer van 1982 onverhoeds bij mijn keel gegrepen door een fors uit de kluiten gewassen brandweerman. Die duwde mij naar achteren en zei dreigend tegen mij: ‘Wat JULLIE daar uitspoken, daar in Libanon’. Ik was er niet op voorbereid, en ik voelde mij aangesproken. Toen sprong een collega tussen ons in, en hij suste de verhitte brandweerman.
Nu, zoveel jaren later, en inmiddels acht jaar voorzitter van de vredesorganisatie Een Ander Joods Geluid later, weet ik: ik ben niet verantwoordelijk voor de daden van anderen, ook niet als er mensen zijn die menen dat ik hoor bij degenen die zij verachten. Ik ben als Jood niet verantwoordelijk voor wat die ‘bandieten in Israël’ – ik citeer de heftige woorden van Marek Edelman, een van de leiders van de Joodse opstand in Warschau tegen de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog – ‘tegenover de Palestijnen en de Libanezen uitspoken’. Ik vind er wel degelijk iets van, maar ik heb ook het recht er niets van te vinden, als ik dat zou willen…
En evenzo hoeft geen van jullie, ik herhaal het maar: hoeft geen van jullie zich tegenover wie dan ook te verantwoorden voor wat de bandieten van IS uitspoken, of andere moordenaars. Er is niets tegen natuurlijk als jullie dat wel doen, een mening geven, jullie mening is meer dan welkom, maar niemand heeft het recht van jullie een mening te eisen, laat staan een bepaalde mening, die past bij wat hij of zij toch al vindt, en jullie te dissen als jullie er anders over denken, dan hij wil of verwacht. Het is zelfs jullie recht om er helemaal niets van te vinden, om nergens iets van te vinden en om je eigen ding te doen in het leven. Moslims noch Marokkanen noch wie ook hoeven door een hoepeltje te springen dat anderen hun voorhouden.
Het ‘recht op vrije meningsuiting’ behelst voor niemand de plicht zich te uiten; tot het recht van meningsuiting hoort evengoed het recht er geen mening op na te houden; bij het recht op leven hoort het recht alleen je eigen leven te leiden, zolang je een ander niet schaadt.
En zoals jullie hier samen en verzameld zijn zeg ik jullie één ding: niet alleen schoonheid is vaak waar je die niet verwacht, ook broederschap. Zoek je broeders en je zusters M/V onbevooroordeeld, en zonder onderscheid des persoons, zoek ze onder jong en oud, man en vrouw, zoek ze in je straat, in Amsterdam-Noord, zoek ze wereldwijd, en ja, zoek ze waar je ze verwacht en vooral: zoek ze waar je ze niet verwacht.
Want broeders en zusters vind je op de meest onverwachte plaatsen. Zoek ze daar! Want alleen zo leer je je eigen vooroordelen kennen, en loslaten. En daar word jij rijker van. Daar word Nederland rijker van. En daar worden wij met ons allen rijker van! Ik ben uw broeder, en u de mijne, als u dat wilt… Shalom, salaam…